dinsdag 27 juli 2010

Leren van Java en de laatste loodjes

Beste lezers,

Het heeft even geduurd voordat jullie weer van me horen, maar de afgelopen weken heb ik niet stilgezeten. Lessen Engels en computervaardigheden zijn doorgegaan, het WK heeft zoals iedereen weet Oranje tot de finale gebracht en zo ook mijn aanzien hier behoorlijk goed gedaan, de verloren gegane uurtjes slaap tijdens dat toernooi zijn weer ingehaald.

Inmiddels bevind ik me in mijn laatste week op Tobelo, voordat ik volgende week nog twee weekjes vakantie ga vieren op Sumatra en dan weer naar huis kom. Voorlopig dan, zo hoop ik. Deze week valt namelijk ook de beslissing over een eventuele verlenging van mijn contract en als dat doorgaat, kom ik in het najaar hier weer terug, voor een jaar. Dat betekent dus deze week mijn afgelopen vijf maanden evalueren en alvast wat plannen maken en dingen op een rij zetten die later dit jaar dus opgepakt zouden moeten worden.

Om voorlopig even de balans op te maken na vijf maanden: na een lastig begin, waarin ik erg moest wennen aan de gebrekkige voorzieningen, ben ik hier wel zo’n beetje geworteld. Mijn huisje kreeg stromend water en een koelkast, en hoewel het binnenin nog steeds gloeiend heet kan worden, is het wel mijn thuis geworden. Ik heb altijd een goede verhouding met collega’s en buurtgenoten gehad en heb veel geleerd van hoe een kleine organisatie functioneert.

Bovendien heb ik een goede indruk gekregen van de ontwikkelingssituatie van Halmahera op meerdere terreinen en heb ik veel van het land gezien en geleerd. Daarover heb ik ook op mijn weblog geschreven. Tenslotte heb ik alvast ideeën opgedaan over hoe de organisatie in de toekomst wellicht nog beter en efficiënter zou kunnen werken en in de tussentijd alvast wat kleine vaardigheden (Engelse taal en emailen) aan de veldwerkstaf aangereikt.

Als een smakelijk toetje van mijn verblijf van vijf maanden, werd er vorige week een werkbezoek geregeld met enkele partnerorganisaties van ICCO & Kerk in Actie in Midden Java. Onder de noemer ‘Koalisi Muria’ (genoemd naar hun gezamenlijke werkterrein, het Muria-gebergte en het lager gelegen achterland aan de noordkust van Midden Java), werken deze vier organisaties, met elk een andere achtergrond, specialisme en werkwijze, intensief met elkaar samen in een CBDRM-programma.

Zoals dat al eerder in mijn stukjes over kusterosie in Daru en schadelijke gevolgen van mijnbouw in Buli ter sprake kwam, werken zij samen met dorpelingen en hun instituties om ervoor te zorgen dat hun dorpen niet elk jaar, of zelfs meerdere keren per jaar, worden getroffen door overstromingen (vanuit zee, rivieren of overvloedige regen), aardverschuivingen, milieuverontreiniging door mijnbouwactiviteiten, of welke potentiële natuurlijke dreiging er ook maar speelt in het betreffende gebied. Op Java heeft men hier al langer ervaring mee en omdat vergelijkbare projecten in Halmahera nog in de kinderschoenen staan, zijn we uitgenodigd om eens een weekje te komen kijken en met zowel ontwikkelingswerkers als dorpelingen erover te discussiëren.

Het was een druk programma, waarin we vijf dagen lang van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat stad en land afreden (gemiddeld zeker vijf uur gemiddeld per dag) en ook nog eens discussiebijeenkomsten hadden met boeren en vissers in hun dorpen, afgewisseld met vergaderingen op het kantoor van de vier organisaties. Maar we hebben ook enorm veel gezien, geleerd en nieuwe ideeën en inspiratie opgedaan.

Een kleine greep: in het dorpje Batu Kali, gelegen aan een rivier op het laaggelegen Midden Javaanse platteland, treedt regelmatig de rivier buiten haar oevers, vernielt een groot deel van de rijstvelden en stroomt de huizen binnen. Dat gebeurt nog steeds wel eens, maar nu is er sinds kort een betonnen barrière langs één kant van een kanaaltje gebouwd. Wegen worden niet meer geasfalteerd (omdat de overstromingen altijd het asfalt vernielden en ze weer hersteld moesten worden), dus zijn ze nu op verzoek van de gemeenschap gewoon met beton aangelegd, dat scheelt weer herstelwerk.

Bovendien is er nu een duidelijk ‘early warning systeem’ ingevoerd, waarbij hogere waterstanden dan gemiddeld gemakkelijk kunnen worden opgemerkt, waarna mensen en bezittingen naar veiliger plaatsen kunnen worden geëvacueerd en zo de schade ook tot een minimum kan worden beperkt. Dit zijn kleinschalige en goedkope maatregelen om een gemeenschap beter op terugkerende kleine rampen voor te bereiden en hun bezittingen en middelen van bestaan beter te helpen beschermen.

In het dorpje Tempur, hoog in de weldadig koele bergen gelegen, waar geen metertje vlakke grond te vinden is, heeft men tot bovenin de bergen haar rijst- en maïsvelden uitgehakt en zo haar eigen levensonderhoud gecreëerd. Niet alleen het aanleggen van deze landbouwgrond is een kunststukje op zich, dit geldt ook voor het dagelijks bewerken van deze grond en het binnenhalen van de oogst, dat met zulke hoogteverschillen toch echt wel een zware kluif moet zijn. Desondanks maakt het dorp een welvarende indruk, niet alleen vanwege de vruchtbare grond en de verscheidenheid aan gewassen die er worden verbouwd, maar ook de sociale cohesie binnen het dorp speelt daar een rol in.

Toen Tempur een paar jaar geleden deels verwoest werd door een ‘flash flood’, een plotselinge overstromingen na hevige regenval, is het hele dorp, getroffenen en ongetroffenen, de slachtoffers te hulp gekomen en hebben binnen een paar dagen de belangrijkste infrastructuur en een deel van de huizen gezamenlijk hersteld. Hier weet men hoe afhankelijk men van elkaar is en men ziet daarom het nut in van alle gezamenlijke activiteiten en instituties. Dat is in de soms wat apathische dorpen van Halmahera wel anders.

Ook in Tempur, zien we hoe uit koeienmest biogas kan worden gemaakt. Dat is ook interessant voor Halmahera: Koeien en hun poep zijn er op Halmahera immers genoeg, maar aan energie is er nog wel eens een gebrek, zodat dit wellicht een handige, schone en praktische oplossing kan zijn voor klein huishoudelijk gebruik. Het gezin waar we een kijkje nemen, hun huis hoog op een helling gelegen, heeft vijf koeien ter beschikking.

Ze hebben een put in de grond gegraven en dit met zwart plastic afgedekt. Hier wordt de koeienpoep ingegooid, waarna er voor het eerst na twee weken een chemische reactie plaatsvindt, die de ammoniak doet omzetten in (bio)gas. Althans, dat begrijp ik er uit met mijn minimale exacte kennis. Dit gas wordt vervolgens door middel van een buisje naar de naastgelegen schuur geleid, waar het gas in een grote plastic zak (in de vorm van een zappelin) wordt opgevangen en naar de keuken wordt doorgeleid, waar het gasstel erop kan worden aangesloten (of een olielamp) en er twee à drie uur per dag op gekookt kan worden.

In het derde dorp, Jrahi, gelegen aan de kust waar een rivier uit de bergen in zee uitmondt, spreken we met een visserscollectief. Hier heeft men inmiddels goede ervaringen opgedaan met de aanplant van mangrovebossen, die niet alleen de kusterosie tegengaan, maar ook een goede paaiplaats voor vissen betekent, zodat de visstand ook op peil kan blijven. Bovendien hebben ze een ‘early warning system’ opgezet met mensen die in de bergen zitten en die kunnen laten weten of de stand van de rivier daar hoog is of dat het er regent, zodat men in de kustdelta alvast haar maatregelen kan nemen. Want ook al regent het aan de kust niet, een goede bui in de bergen kan hier al voor overlast zorgen.

Men heeft ook te stellen met indringers (viskwekers) die hun mangroven soms stelen of vernielen, waartegen ze soms optreden. Bovendien zijn ze zeer kritisch over locale overheden, die in hun ogen nooit met goede adviezen of programma’s komen, maar ze alleen maar tegenwerken. Wat hier dan ook van waar moge zijn, dergelijke kritische geluiden en zelfbewuste actie, zoals je die bij Javaanse dorpelingen wel ziet, zouden in Halmahera ondenkbaar zijn. Terwijl de algemene voorzieningen daar nog basaler zijn dan die op Java, wacht menig dorpeling in Halmahera passief op wat de overheid misschien (maar meestal niet) in het dorp wil investeren. Alsof men in Halmahera nog moet leren hoe je samen ‘dorp moet zijn’ en voor je gemeenschappelijk belang moet opkomen.

Het laatste dorp dat we bezoeken, Rahtawu, ligt weer hoog in de bergen en heeft ook zijn landbouwgrond tot op de bergtoppen ingericht, bij gebrek aan beter. In gesprek met de dorpsoudsten, die vertellen over een succesvol programma met kleine leningen waarmee geiten worden gekocht en waaraan steeds meer dorpelingen meedoen, blijkt maar weer hoe sterk in Javaanse dorpen de instituties al zijn en bovenal hoe groot de onderlinge saamhorigheid is, ongeacht iemands religie. In Rahtawu, waar moslims, christenen en boeddhisten samen de gevolgen van landverschuivingen herstellen en betrokken zijn bij het beschermen en verbeteren van hun levensonderhoud, gaan locale dorpsbanden voor religieuze banden.

Het is ook een schril contrast met de naar binnen gekeerde interreligieuze verhoudingen op Halmahera, waar christenen en moslims elkaar gedogen, maar zich wel zo weinig mogelijk van elkaar lijken aan te trekken. Misschien logisch na hetgeen er gebeurt is tijdens het conflict van 1999-2000, hoewel ik niet weet hoe het daarvoor was. Hetzelfde valt me op met de organisaties op Java. Soms kom je pas helemaal aan het eind van de dag van een persoon of organisatie te weten of ze moslim of christen zijn, maar het gekke is: het lijkt hier helemaal niet uit te maken of je als moslim bij een christelijke organisatie werkt of je als christen inzet voor een dorp of streek waar hoofdzakelijk moslims wonen. Niemand maakt van elkaars religie een probleem, of zelfs maar een issue. Het doet er niet toe.

Ik moet denken aan wat een bekende Indonesië-deskundige me voor vertrek zei, iets in de trend van: christenen op Java zijn zich veel beter bewust van het feit dat ze een minderheid zijn en zijn dus gebaat bij goede verhoudingen, die ze dus ook bewust nastreven. Op Halmahera (en vooral in Tobelo), met zijn schreeuwerige religiositeit, zijn protserige kerken en moskeeën, zijn hoofddoekjes, bier, varkens- en hondenvlees: het lijkt allemaal bedoeld om vooral je eigen gebied af te bakenen, te laten zien dat ‘hier moslims de meerderheid zijn’ of ‘hier de christenen sterk zijn’. En dat leidt ook tot heel andere verhoudingen, zo lijkt me.

Wat ook erg opviel in vergelijking met Halmahera, is het grote aantal jonge, ambitieuze, hoog opgeleide medewerkers van de organisaties op Java. Zij zijn welbespraakt en kritisch en geven daarmee een stem aan mensen die dat zelf niet kunnen. Maar hoe klein of afgelegen een dorp ook is, men is op Java veel kritischer naar de autoriteiten en de rest van de buitenwereld toe dan op Halmahera, en men is zich uitermate goed bewust van de noodzaak van sterke solidariteitsrelaties en samenwerking met de andere dorpelingen. Vandaar ook dat geen van de dorpen op Java een kwetsbare of hulpeloze indruk maakt, al is dat misschien een resultaat van wat de organisaties tot stand hebben gebracht. Laten we hopen dat we bij PPLPP een dergelijke ontwikkeling ook op Halmahera teweeg kunnen brengen…

Wellicht tot volgende maand in Nederland!