Actuele verhalen

Leren van Java en de laatste loodjes

Beste lezers,


Het heeft even geduurd voordat jullie weer van me horen, maar de afgelopen weken heb ik niet stilgezeten. Lessen Engels en computervaardigheden zijn doorgegaan, het WK heeft zoals iedereen weet Oranje tot de finale gebracht en zo ook mijn aanzien hier behoorlijk goed gedaan, de verloren gegane uurtjes slaap tijdens dat toernooi zijn weer ingehaald.

Inmiddels bevind ik me in mijn laatste week op Tobelo, voordat ik volgende week nog twee weekjes vakantie ga vieren op Sumatra en dan weer naar huis kom. Voorlopig dan, zo hoop ik. Deze week valt namelijk ook de beslissing over een eventuele verlenging van mijn contract en als dat doorgaat, kom ik in het najaar hier weer terug, voor een jaar. Dat betekent dus deze week mijn afgelopen vijf maanden evalueren en alvast wat plannen maken en dingen op een rij zetten die later dit jaar dus opgepakt zouden moeten worden.

Om voorlopig even de balans op te maken na vijf maanden: na een lastig begin, waarin ik erg moest wennen aan de gebrekkige voorzieningen, ben ik hier wel zo’n beetje geworteld. Mijn huisje kreeg stromend water en een koelkast, en hoewel het binnenin nog steeds gloeiend heet kan worden, is het wel mijn thuis geworden. Ik heb altijd een goede verhouding met collega’s en buurtgenoten gehad en heb veel geleerd van hoe een kleine organisatie functioneert.

Bovendien heb ik een goede indruk gekregen van de ontwikkelingssituatie van Halmahera op meerdere terreinen en heb ik veel van het land gezien en geleerd. Daarover heb ik ook op mijn weblog geschreven. Tenslotte heb ik alvast ideeën opgedaan over hoe de organisatie in de toekomst wellicht nog beter en efficiënter zou kunnen werken en in de tussentijd alvast wat kleine vaardigheden (Engelse taal en emailen) aan de veldwerkstaf aangereikt.

Als een smakelijk toetje van mijn verblijf van vijf maanden, werd er vorige week een werkbezoek geregeld met enkele partnerorganisaties van ICCO & Kerk in Actie in Midden Java. Onder de noemer ‘Koalisi Muria’ (genoemd naar hun gezamenlijke werkterrein, het Muria-gebergte en het lager gelegen achterland aan de noordkust van Midden Java), werken deze vier organisaties, met elk een andere achtergrond, specialisme en werkwijze, intensief met elkaar samen in een CBDRM-programma.

Zoals dat al eerder in mijn stukjes over kusterosie in Daru en schadelijke gevolgen van mijnbouw in Buli ter sprake kwam, werken zij samen met dorpelingen en hun instituties om ervoor te zorgen dat hun dorpen niet elk jaar, of zelfs meerdere keren per jaar, worden getroffen door overstromingen (vanuit zee, rivieren of overvloedige regen), aardverschuivingen, milieuverontreiniging door mijnbouwactiviteiten, of welke potentiële natuurlijke dreiging er ook maar speelt in het betreffende gebied. Op Java heeft men hier al langer ervaring mee en omdat vergelijkbare projecten in Halmahera nog in de kinderschoenen staan, zijn we uitgenodigd om eens een weekje te komen kijken en met zowel ontwikkelingswerkers als dorpelingen erover te discussiëren.

Het was een druk programma, waarin we vijf dagen lang van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat stad en land afreden (gemiddeld zeker vijf uur gemiddeld per dag) en ook nog eens discussiebijeenkomsten hadden met boeren en vissers in hun dorpen, afgewisseld met vergaderingen op het kantoor van de vier organisaties. Maar we hebben ook enorm veel gezien, geleerd en nieuwe ideeën en inspiratie opgedaan.

Een kleine greep: in het dorpje Batu Kali, gelegen aan een rivier op het laaggelegen Midden Javaanse platteland, treedt regelmatig de rivier buiten haar oevers, vernielt een groot deel van de rijstvelden en stroomt de huizen binnen. Dat gebeurt nog steeds wel eens, maar nu is er sinds kort een betonnen barrière langs één kant van een kanaaltje gebouwd. Wegen worden niet meer geasfalteerd (omdat de overstromingen altijd het asfalt vernielden en ze weer hersteld moesten worden), dus zijn ze nu op verzoek van de gemeenschap gewoon met beton aangelegd, dat scheelt weer herstelwerk.

Bovendien is er nu een duidelijk ‘early warning systeem’ ingevoerd, waarbij hogere waterstanden dan gemiddeld gemakkelijk kunnen worden opgemerkt, waarna mensen en bezittingen naar veiliger plaatsen kunnen worden geëvacueerd en zo de schade ook tot een minimum kan worden beperkt. Dit zijn kleinschalige en goedkope maatregelen om een gemeenschap beter op terugkerende kleine rampen voor te bereiden en hun bezittingen en middelen van bestaan beter te helpen beschermen.

In het dorpje Tempur, hoog in de weldadig koele bergen gelegen, waar geen metertje vlakke grond te vinden is, heeft men tot bovenin de bergen haar rijst- en maïsvelden uitgehakt en zo haar eigen levensonderhoud gecreëerd. Niet alleen het aanleggen van deze landbouwgrond is een kunststukje op zich, dit geldt ook voor het dagelijks bewerken van deze grond en het binnenhalen van de oogst, dat met zulke hoogteverschillen toch echt wel een zware kluif moet zijn. Desondanks maakt het dorp een welvarende indruk, niet alleen vanwege de vruchtbare grond en de verscheidenheid aan gewassen die er worden verbouwd, maar ook de sociale cohesie binnen het dorp speelt daar een rol in.

Toen Tempur een paar jaar geleden deels verwoest werd door een ‘flash flood’, een plotselinge overstromingen na hevige regenval, is het hele dorp, getroffenen en ongetroffenen, de slachtoffers te hulp gekomen en hebben binnen een paar dagen de belangrijkste infrastructuur en een deel van de huizen gezamenlijk hersteld. Hier weet men hoe afhankelijk men van elkaar is en men ziet daarom het nut in van alle gezamenlijke activiteiten en instituties. Dat is in de soms wat apathische dorpen van Halmahera wel anders.

Ook in Tempur, zien we hoe uit koeienmest biogas kan worden gemaakt. Dat is ook interessant voor Halmahera: Koeien en hun poep zijn er op Halmahera immers genoeg, maar aan energie is er nog wel eens een gebrek, zodat dit wellicht een handige, schone en praktische oplossing kan zijn voor klein huishoudelijk gebruik. Het gezin waar we een kijkje nemen, hun huis hoog op een helling gelegen, heeft vijf koeien ter beschikking.

Ze hebben een put in de grond gegraven en dit met zwart plastic afgedekt. Hier wordt de koeienpoep ingegooid, waarna er voor het eerst na twee weken een chemische reactie plaatsvindt, die de ammoniak doet omzetten in (bio)gas. Althans, dat begrijp ik er uit met mijn minimale exacte kennis. Dit gas wordt vervolgens door middel van een buisje naar de naastgelegen schuur geleid, waar het gas in een grote plastic zak (in de vorm van een zappelin) wordt opgevangen en naar de keuken wordt doorgeleid, waar het gasstel erop kan worden aangesloten (of een olielamp) en er twee à drie uur per dag op gekookt kan worden.

In het derde dorp, Jrahi, gelegen aan de kust waar een rivier uit de bergen in zee uitmondt, spreken we met een visserscollectief. Hier heeft men inmiddels goede ervaringen opgedaan met de aanplant van mangrovebossen, die niet alleen de kusterosie tegengaan, maar ook een goede paaiplaats voor vissen betekent, zodat de visstand ook op peil kan blijven. Bovendien hebben ze een ‘early warning system’ opgezet met mensen die in de bergen zitten en die kunnen laten weten of de stand van de rivier daar hoog is of dat het er regent, zodat men in de kustdelta alvast haar maatregelen kan nemen. Want ook al regent het aan de kust niet, een goede bui in de bergen kan hier al voor overlast zorgen.

Men heeft ook te stellen met indringers (viskwekers) die hun mangroven soms stelen of vernielen, waartegen ze soms optreden. Bovendien zijn ze zeer kritisch over locale overheden, die in hun ogen nooit met goede adviezen of programma’s komen, maar ze alleen maar tegenwerken. Wat hier dan ook van waar moge zijn, dergelijke kritische geluiden en zelfbewuste actie, zoals je die bij Javaanse dorpelingen wel ziet, zouden in Halmahera ondenkbaar zijn. Terwijl de algemene voorzieningen daar nog basaler zijn dan die op Java, wacht menig dorpeling in Halmahera passief op wat de overheid misschien (maar meestal niet) in het dorp wil investeren. Alsof men in Halmahera nog moet leren hoe je samen ‘dorp moet zijn’ en voor je gemeenschappelijk belang moet opkomen.

Het laatste dorp dat we bezoeken, Rahtawu, ligt weer hoog in de bergen en heeft ook zijn landbouwgrond tot op de bergtoppen ingericht, bij gebrek aan beter. In gesprek met de dorpsoudsten, die vertellen over een succesvol programma met kleine leningen waarmee geiten worden gekocht en waaraan steeds meer dorpelingen meedoen, blijkt maar weer hoe sterk in Javaanse dorpen de instituties al zijn en bovenal hoe groot de onderlinge saamhorigheid is, ongeacht iemands religie. In Rahtawu, waar moslims, christenen en boeddhisten samen de gevolgen van landverschuivingen herstellen en betrokken zijn bij het beschermen en verbeteren van hun levensonderhoud, gaan locale dorpsbanden voor religieuze banden.

Het is ook een schril contrast met de naar binnen gekeerde interreligieuze verhoudingen op Halmahera, waar christenen en moslims elkaar gedogen, maar zich wel zo weinig mogelijk van elkaar lijken aan te trekken. Misschien logisch na hetgeen er gebeurt is tijdens het conflict van 1999-2000, hoewel ik niet weet hoe het daarvoor was. Hetzelfde valt me op met de organisaties op Java. Soms kom je pas helemaal aan het eind van de dag van een persoon of organisatie te weten of ze moslim of christen zijn, maar het gekke is: het lijkt hier helemaal niet uit te maken of je als moslim bij een christelijke organisatie werkt of je als christen inzet voor een dorp of streek waar hoofdzakelijk moslims wonen. Niemand maakt van elkaars religie een probleem, of zelfs maar een issue. Het doet er niet toe.

Ik moet denken aan wat een bekende Indonesië-deskundige me voor vertrek zei, iets in de trend van: christenen op Java zijn zich veel beter bewust van het feit dat ze een minderheid zijn en zijn dus gebaat bij goede verhoudingen, die ze dus ook bewust nastreven. Op Halmahera (en vooral in Tobelo), met zijn schreeuwerige religiositeit, zijn protserige kerken en moskeeën, zijn hoofddoekjes, bier, varkens- en hondenvlees: het lijkt allemaal bedoeld om vooral je eigen gebied af te bakenen, te laten zien dat ‘hier moslims de meerderheid zijn’ of ‘hier de christenen sterk zijn’. En dat leidt ook tot heel andere verhoudingen, zo lijkt me.

Wat ook erg opviel in vergelijking met Halmahera, is het grote aantal jonge, ambitieuze, hoog opgeleide medewerkers van de organisaties op Java. Zij zijn welbespraakt en kritisch en geven daarmee een stem aan mensen die dat zelf niet kunnen. Maar hoe klein of afgelegen een dorp ook is, men is op Java veel kritischer naar de autoriteiten en de rest van de buitenwereld toe dan op Halmahera, en men is zich uitermate goed bewust van de noodzaak van sterke solidariteitsrelaties en samenwerking met de andere dorpelingen. Vandaar ook dat geen van de dorpen op Java een kwetsbare of hulpeloze indruk maakt, al is dat misschien een resultaat van wat de organisaties tot stand hebben gebracht. Laten we hopen dat we bij PPLPP een dergelijke ontwikkeling ook op Halmahera teweeg kunnen brengen…

Wellicht tot volgende maand in Nederland!




Bezoek aan Ambon en 'docent Anton'

Dag beste lezers,

Ik ben nu drie maanden op Halmahera en heb in die tijd het werk van PPLPP en haar stafleden beter leren kennen. Inmiddels ben ik helemaal gewend in Tobelo, maar feit is wel dat het maar een heel klein stadje is met beperkte voorzieningen. Zo heeft Tobelo geen echte restaurants of cafés, alleen eenvoudige eethuisjes en een nogal duistere bar die ik liever vermijd, verder geen winkelcentrum, geen bioscoop of andere uitgaansgelegenheden en, hoewel aan zee gelegen, ook geen gezellige boulevards of pleintjes met terrasjes. In Tobelo kun je hoofdzakelijk drie dingen eten: rijst, noodles en bakso (een soort gehaktballetjes), met vis of kip. Voor aardappels of patat, pizza’s, pasta, kebab of fatsoenlijk brood, moet je óf het vliegtuig nemen, óf 20 uur op een boot gaan zitten, óf vijf uur met auto en boot erop uit, om in een stad te komen waar je één of meerdere van deze luxe voorzieningen kunt bemachtigen.

Zodoende is het eens in de zoveel maanden wel eens lekker om je even in de luxe van een echte stad te kunnen wentelen. Een week of vier geleden besloot ik een weekje naar Ambon te gaan om mezelf voor het eerst sinds mijn aankomst op Halmahera weer even op te laden en tegelijkertijd een Nederlandse collega van me die daar zijn standplaats heeft, Peter Faber, eens een bezoekje te brengen. Hij is daar gevestigd bij een organisatie die zich inzet voor interreligieuze relaties (LAIM- Lembaga Antar Iman Maluku), die met gezamenlijk georganiseerde activiteiten de christelijke en moslimgemeenschap van Ambon nader tot elkaar wil brengen. Op Ambon heeft een soortgelijk religieus conflict gewoed als op Halmahera, met dat verschil dat het in Ambon nog heviger was en ook langer heeft aangehouden. Tussen 1999 en 2004 was het er, met enkele tussenpozen, onrustig en zijn talloze kerken, moskeeën en woonhuizen in vlammen opgegaan, mensen vermoord en op de vlucht geslagen. Maar sinds 2004 is het rustig en werken de twee religieuze gemeenschappen voorzichtig aan verzoening. Voor meer informatie over de situatie op Ambon en Peter’s werksituatie, zijn weblog is te vinden op http://standplaatsambon.wordpress.com/.

Het is fijn om na twee maanden weer eens met warm water te kunnen scheren en douchen, minder stroomstoringen te ondervinden en weer eens Nederlands te kunnen praten met iemand die soortgelijke ervaringen heeft als jijzelf. Bovendien is het ook leuk om weer eens een nieuwe omgeving te zien, want in Tobelo speelt 95 procent van mijn tijd zich af in een straal van 5 kilometer en daar is het nieuwe dan dus ook wel weer zo’n beetje vanaf.

Ook op het gebied van werk is de eerste introductiefase wel zo’n beetje voorbij en ben ik sinds een paar weken begonnen met het geven van lessen Engels en computervaardigheden (vooral emailen). De veldwerkers van PPLPP hebben bijvoorbeeld nog geen persoonlijk emailadres en hebben nog nooit met email gewerkt. Zeker met de stroomvoorziening in Tobelo (met maximaal acht uur electriciteit per dag, maar nooit stabiel) en computers uit het stenen tijdperk, die al in geen jaren geupdated lijken, duurt het wel even voor alle veldwerkers een functionerend emailadres hebben en leren om te gaan met inlogcodes, wachtwoorden en het lezen en versturen van emails en documenten. Toch kan het zelfstandig communiceren met collega’s van buiten en het creëren van een eigen netwerk de informatievoorziening en samenwerking met soortgelijke organisaties als PPLPP, enorm verbeteren.

Ook het niveau van Engels is over het algemeen zeer laag, terwijl de meeste buitenlandse donoren in hun communicatie met lokale organisaties vragen om Engelstalige rapporten en correspondentie. Maar in de praktijk is de kennis van het Engels vaak ontoereikend en vind alsnog veel communicatie in het Indonesisch plaats, maar niet iedereen op het (regionale) hoofdkantoor van ICCO spreekt die taal. Daarom geef ik sinds een paar weken Engelse les aan de veldwerkers, wiens niveau van het Engels het laagst is, maar die wel ook eigen rapportages opstellen. Het was voor mij wel even wennen, want ik heb A) geen ervaring met lesgeven en B) Engels is ook mijn eerste taal niet en bovendien spreek ik vooral Engels op gevoel, waardoor ik zelf niet eens alle grammatica-regels foutloos ken.

Maar, zo bleek al snel, het niveau Engels is hier zodanig laag dat er van mij geen academische grammatica-colleges worden verwacht. Ik ben vooral bezig om op basisschoolniveau de spreekvaardigheden van de veldwerkers te verbeteren en hun verlegenheid en angst om fouten te maken te boven te komen. Bovendien laat ik het initiatief voor wat ze willen leren grotendeels aan hen, zodat ze er zelf ook het nut van inzien. Tot op heden zijn alle lessen heel leuk om te doen, al gaat het proces van Engels durven spreken wel erg langzaam. De veldwerkers zijn dan ook de jongsten niet meer (ze zijn vrijwel allemaal boven de veertig).

Mede door het geven van deze lessen en het feit dat ik ook meedoe met een discussiegroep van uitgezonden jongeren, die via e-learning en Skype-sessies ervaringen met elkaar uitwisselen en waarvoor we dus ook ons eigen functioneren kritisch onder de loep nemen, heb ik de laatste tijd iets minder tijd om berichten op mijn weblog te schrijven. Misschien dat jullie dat al was opgevallen. Maar omdat ik ook niet zo gek veel meer buiten het kantoor kom, maak ik ook wat minder mee, althans niet genoeg nieuwe dingen om over te blijven schrijven. Of het moet zijn over dat voetbaltoernooi, dat mensen over de hele wereld (en dus ook hier) al weken-,nee, maandenlang in de ban houdt: het WK voetbal!

Je zou zeggen dat omdat Indonesië nooit meedoet met een WK, dit land niet zo warmloopt voor het wereldkampioenschap voetbal. Maar ondanks dat het Indonesische voetbal pijnlijk succesloos is (al sinds mensenheugenis, eigenlijk best een prestatie voor een land met 240 miljoen inwoners…), blijft het veruit de populairste sport van het land. Al sinds twee maanden worden er in heel Indonesië (dus niet alleen in Tobelo) op elke hoek van de straat vlaggen, stickers, posters en andere WK-attributen verkocht. Want in Indonesië is men al gewend dat ze zelf niet mee doen, maar dan kiest men gewoon zelf een land uit om aan te moedigen. Alle negen toplanden (Argentinië, Brazilië, Engeland, Duitsland, Nederland, Italië, Spanje, Portugal en Frankrijk, ruwweg ook in die volgorde) hebben aanhang in Indonesië.

Mensen schilderen hun huizen in de kleuren van de vlag van het betreffende land, hangen de vlag uit, plakken stickers op hun auto of brommer of lopen in namaakshirts rond. Enig nadeel is wel dat niet alle wedstrijden op ‘christelijke tijden’ worden gespeeld, de wedstrijden die in Nederland op ‘primetime’ worden gespeeld, zijn hier om 3:00 of 3:30 op tv. Dus dat doe je alleen in noodgevallen. Derhalve ga ik er dus een ingewikkeld dagritme op nahouden de komende weken…

Tot mails!




Economische ontwikkeling in Buli

Dag beste lezers,


Na een klein oponthoud als gevolg van een weekje vakantie in Ambon (waarover ik in een latere post nog wel zal berichten), is het dan nu eindelijk tijd voor het beloofde verhaal over mijnbouw in Buli. Hier ben ik een paar weken geleden met één van mijn collega’s een paar dagen heen geweest om met dorpsleiders, dominees en bewoners te spreken over de gevolgen die ze ondervinden van de houtkap en mijnbouw die in de regio plaatsvinden. Om dit in een breder perspectief te kunnen zien, grijp ik nog even terug op het hier al eerder beschreven proces van politieke decentralisatie, waarbij nieuwe provincies en (sub)districten zijn gesticht en ook de bevoegdheden van de locale overheid ten opzichte van de centrale staat opnieuw werden gedefinieerd.

In Indonesië is de laatste jaren, als gevolg van meer regionale autonomie in het post-Soeharto tijdperk, het aantal provincies, districten en subdistricten die zich afsplitsen explosief toegenomen. Dit komt omdat allerlei plaatselijke elites en etnische en religieuze minderheidsgroeperingen het liefst allemaal een eigen districtje willen hebben waarin ze zelf de meerderheid vormen en de baas kunnen spelen. Ook mogen (sub)districten en provincies onder de nieuwe bevoegdheden een groter aandeel van de inkomsten die in de eigen regio worden verdiend aan olie- en gaswinning, mijnbouw en bosbouw, zélf houden en besteden aan de eigen regio.

Hierdoor is het voor bepaalde streken op Halmahera waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden, zeer lucratief geworden om een eigen (sub)district te beginnen, omdat zij dan kunnen profiteren van een aanzienlijk deel van de mijnbouwinkomsten. In een paar jaar tijd zijn er zoveel nieuwe (sub)districten bijgekomen, met alle economische en infrastructurele activiteit die dat weer met zich meebrengt (alle (sub)districten moeten namelijk wel allemaal eigen instituties en kantoren hebben en er moeten nieuwe ambtenaren komen om het te besturen), dat het politieke speelveld op regionaal niveau zeer onoverzichtelijk is geworden.

Grenzen tussen de (sub)districten zijn niet altijd duidelijk en onomstreden, omdat officiële landregistratie meestal ontbreekt en de onderlinge machtsverhoudingen en verantwoordelijkheden (nog) niet duidelijk zijn uitgekristalliseerd. Zo ontstaat er een soort van gezagsvacuüm, waarin de onduidelijkheid over bevoegdheden en de status van grondgebied voortduurt en sommigen belanghebbenden voor eigen rechter kunnen gaan spelen. De regionale overheid en het veiligheidsapparaat (politie en leger) zijn in plaats van objectieve scheidsrechter soms zélf partij in het conflict door nogal schimmige economische belangen en dragen zo, bewust of onbewust, juist bij aan het voortbestaan van deze onduidelijkheid en ‘wetteloosheid’.

Een aantal weken geleden ben ik met een collega-veldwerker van PPLPP naar Buli geweest, een afgelegen stadje in het oosten van Halmahera. Met de auto hebben we er 11 uur over gedaan, deels omdat de wegen na hevige regenval erg slecht worden en je dan alleen nog maar stapvoets kunt rijden. De krakende houten boot naar Tobelo (die we op de terugweg genomen hebben) doet er veertien uur over. Om je even een indruk te geven van de afstanden en moeite die het kost om een dergelijk gebied te bereiken. Vandaar dus… afgelegen.

Sinds kort is er echter een vliegveld geopend bij Buli, waar regelmatig vliegtuigen vanuit Ternate landen. Dit komt omdat Buli en directe omgeving sinds een paar jaar booming is, zoals dat heet. En dat komt weer omdat er in de omgeving van Buli nikkel en goud in de bodem zit. En dat trekt investeerders, mijnbouwbedrijven en andere bedrijvigheid aan.

Twintig jaar geleden kwamen de eerste bosbouwbedrijven binnen in de omgeving van Buli, die sindsdien grote percelen bos hebben gekapt. Sinds een jaar of tien vinden er ook mijnbouwactiviteiten plaats, hoofdzakelijk goud- en nikkelwinning. Met name bij de laatste vorm worden bergen eerst geheel ontbost en daarna wordt de kale berg van bovenaf helemaal afgegraven, waarna de rode aarde in schepen wordt geladen en naar het buitenland wordt afgevoerd. De werkelijke verwerking van de aarde en de vervaardiging van nikkel vindt dus elders plaats, zodat de werkgelegenheid en inkomsten die dit weer kan opleveren in elk geval niet aan Halmahera ten goede kunnen komen.

De bosbouw- en mijnbouwactiviteiten leiden ook tot veel milieuoverlast en potentiële natuurrampen voor kleine dorpsgemeenschappen in de directe omgeving van de mijnen, zoals overstromingen en aardverschuivingen na hevige regenval (water kan niet meer opgenomen worden door bomen en hun wortels en stroomt dus van de hellingen naar beneden), maar ook lucht-, bodem- en watervervuiling. De locale overheid profiteert van de houtkap en mijnbouw en heeft meestal zelf de concessies uitgegeven, dus bij hen vinden de dorpelingen vaak geen gehoor met eventuele klachten of verzoeken om hulp.

Bovendien hebben de bos- en mijnbouwactiviteiten heel veel migranten uit andere delen van Indonesië (Boeginezen, Minahassers, Minangkabau) naar Buli gelokt om er voor de ondernemingen te werken of er winkels, hotels, restaurants of andere bedrijfjes te beginnen. Anderen, zoals de Javanen, zijn tijdens de jaren ’60 tot en met ’90 door de overheid op Halmahera gevestigd vanwege de overbevolking op het Javaanse platteland. De oorspronkelijke bewoners van het gebied, die tot twintig jaar geleden nog in het bos woonden en leefden van de jacht, kampen met een achterstand in opleiding, werkervaring en handelsgeest ten opzichte van deze migranten. Zij vallen buiten de boot, en profiteren niet mee van de economische ontwikkeling en dit leidt tot jaloezie en potentiële sociale conflicten. Bovendien wonen zij in dorpen in de omgeving van de mijnen en hebben ze dus de meeste last van milieuvervuiling en steeds terugkerende kleine natuurrampen.

Op bezoek in één van de dorpen, Gao, kregen mijn collega en ik wel een heel goede indruk bij wat deze dagelijkse gevolgen kunnen zijn. We hadden de middag doorgebracht in gesprek met de dorpsleider en een aantal andere dorpelingen over wat nu eigenlijk de problemen zijn. Halverwege de middag begint het te waaien en wordt de lucht grijs, hoewel het in het dorp nauwelijks regent. Wel onweert het nog even flink, met een grote blikseminslag vlakbij als toegift.

Veel van de dorpsbewoners lopen af en aan, komen van het land of van een wasbeurt in de rivier. De rivier wordt hier verder gebruikt om kleding te wassen, maar ook om er drinkwater vandaan te halen. Veel mensen lopen ook van en naar de rivier, klaarblijkelijk om de stand van de rivier in de gaten te houden. Aangezien de beboste bergen vlak achter het dorp beginnen en er in de bergen door houtkap veel bos al is verdwenen, is voor dit dorp elke regenbeurt een potentieel overstromingsrisico. Tegen het einde van de middag (16:00), wanneer ons bezoek zo’n beetje ten einde loopt, krijgen we te zien wat dit in de praktijk inhoudt.

We nemen zelf ook een kijkje bij de brug over de rivier en zien dat de rivier in één of twee uur tijd is opgezwollen (wat de normale stand is weet ik niet) tot een wildstromende rivier met vies bruin water, dat ook grote stukken boomstam en takken met zich meebrengt. Enigszins verontrust kijken de dorpelingen naar hoe het water langs de oevers de lager gelegen velden en huizen nadert. We worden geroepen, verderop in het dorp is het water al doorgedrongen. In het lager gelegen deel van het dorp is een waterstroompje ontstaan dat recht het dorp inloopt, langs de huizen. Kinderen spelen erin en de mensen geven niet de indruk in paniek te zijn, ze maken dit wel vaker mee en sommigen kunnen er zelfs nog om lachen. Maar het is natuurlijk schandalig dat de huizen van deze mensen elke dag (althans in de regentijd) onder water lopen, alleen maar omdat er een select groepje mensen (meest buitenstaanders) zonodig geld moet verdienen met houtkap en mijnbouw.

Een ander dorp dat te maken heeft met de gevolgen van de mijnbouwactiviteiten is Baburino, een klein dorpje, eigenlijk niet meer dan een rij houten prefab-huisjes, aan weerskanten van de weg naar het vliegveld. Het is een flink stuk rijden, met een geleende brommer, door een bosgebied dat zich enigszins lijkt te herstellen van zware bosbouw in het recente verleden. Af en toe torent een eenzame woudreus op tussen palmbomen, struiken en stukken grasland die van het vroegere bos nog over zijn. Andere delen zijn nu in gebruik als verwilderde kokosplantages. Mijn collega Ocep vertelt dat de houtkapbedrijven hier zo’n 20, 25 jaar geleden zijn binnengekomen, toen de oorspronkelijke bewoners die nu in de kunstmatig aangelegde dorpjes wonen, nog in het bos woonden en ervan leefden.

Tekenend voor de manier waarop dit is gegaan is het bord dat we passeren dat de officiële regelgeving vanuit de overheid weergeeft: ‘Het beschermen en bewaken van natuurgebieden en toeristische trekpleisters is eervol werk’ geeft het in vrije vertaling aan, m.a.w. het is van belang dat de bossen als beschermd natuurgebied en potentieel toeristische attractie worden beschermd. Geen speld tussen te krijgen, dit is wetgeving naar ons hart. Alleen, direct achter waar het bord staat is bijna de helft van de helling al weggekapt. Conclusie: het ontbeert Indonesië niet aan goede regelgeving, maar aan een effectief gezag om die regelgeving in de praktijk na te leven en af te dwingen.

Maar al te vaak is de (regionale) overheid zelf de oorzaak van het schenden van eigen regels: waar individuele politici of ambtenaren persoonlijk voordeel kunnen halen uit het afgeven van een houtkap- (of mijnbouw-) concessie en zolang politie of leger een graantje kunnen meepikken van de inkomsten, door beschermingsgeld te vragen aan de ondernemingen bijvoorbeeld, blijft regelgeving een dode letter, terwijl het plunderen van natuurlijke rijkdommen in afgelegen regio’s in alle hevigheid doorgaat. Het feit dat regionale overheden sinds enkele jaren een groter aandeel van hun eigen inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen mogen houden (tot tien jaar geleden werd dit door de nationale overheid in Jakarta afgeroomd), maakt deze bestuurlijke corruptie waarschijnlijk nog veel lucratiever en veelvoorkomender dan voorheen.

We komen aan in Baburino en worden verwelkomd door het dorpshoofd en de dominee. Ocep begint met een gesprek over eventuele agrarische ontwikkelingen die het dorpje van nut zouden kunnen zijn. Hij stelt voor dat het fokken van bepaalde soorten varkens of het kweken van een bepaald soort vis (ikan lele of meervallen, die vooral Javanen graag eten) voor de broodnodige inkomsten kunnen zorgen, omdat ze bijvoorbeeld kunnen worden afgezet aan plaatselijke eethuisjes en omdat hun marktprijzen goed zouden zijn. De basis en ervaring die PPLPP en zijn werknemers hebben in de begeleiding van agrarische gemeenschappen door direct en laagdrempelig advies zijn goede binnenkomers in een dorp waar PPLPP nog niet lang werkt. Het biedt meteen praktische aanknopingspunten voor de mensen, of ze nu moslim of christen, autochtone bevolking of immigrant zijn, iedereen heeft iets aan dergelijk advies en daarom is het ook belangrijk dat PPLPP dit ook als ingang in een (nieuwe) gemeenschap blijft gebruiken. Wanneer het vertrouwen eenmaal is gewonnen en het eerste nut al is bewezen, kunnen dan ook andere (wellicht meer gevoelige of gecompliceerde) onderwerpen aan bod komen, zoals het functioneren van dorpsinstituties, democratische vorming van dorpelingen of het herkennen en tegengaan van sociale spanningen.

Daarna komen de lokale districtsverkiezingen van komende juli aan bod. Ocep geeft mij nu het woord. Ik vertel ten overstaan van de drie toehoorders dat de komende districtsverkiezingen een enorme kans zijn voor de gemeenschap om de leiders ter verantwoording te roepen en hen te vragen hun plannen voor het district voor de komende vijf jaar op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en economische ontwikkeling helder kenbaar te maken en te specificeren. Bestuurders zijn kwetsbaar in deze tijd en daar moet de bevolking haar voordeel mee doen. Ocep, in staat het allemaal iets eloquenter te verwoorden dan ik en het te vergezellen van een paar voorbeelden, ondersteunt mijn verhaal. De drie knikken beleefd en lachen minzaam, ik ben benieuwd of het is overgekomen en of het niet te revolutionair is wat ik ze zojuist verteld heb.

De drie vertellen over de goudmijn die na een lange periode van exploratie sinds twee weken operationeel is in de ‘achtertuin’ van het dorp. Direct zijn voor hen de gevolgen zichtbaar in de vorm van verslechterde lucht- en waterkwaliteit. Ocep en ik adviseren een communicatieforum in het leven te roepen waarin de dorpsleiders en andere belanghebbenden uit een aantal nabijgelegen dorpen, die vergelijkbare klachten hebben, met elkaar van gedachten kunnen wisselen over de juiste stappen en het bundelen van krachten. Ook zullen ze misschien, nadat onderlinge discussie onder dorpelingen en hun leiders meer bewustzijn en eensgezindheid in het tegengaan van de negatieve gevolgen van de bos- en mijnbouw hebben opgeleverd, de discussie moeten aangaan met de locale overheid en, via hen wellicht, de mijnbouwondernemingen zelf. We hopen maar dat het zaadje tot ontkiemen zal komen…

Net zoals ik voor de gehele omgeving van Buli hoop, dat er snel een gezond evenwicht gevonden zal kunnen worden tussen economische groei enerzijds (met mogelijkheden voor een verantwoorde bos- en mijnbouw) en de belangen van de (autochtone) bevolking en het milieu anderzijds. Zoals wellicht op de foto’s te zien is, zijn nog lang niet alle berghellingen rondom Buli kaalgekapt en afgegraven, hoewel er al wel exploratie van nieuwe mijnen plaatsvindt. Hopelijk zullen die mooie groene heuvels nog lang groen blijven en de voeten van de dorpsbewoners droog…




Natuurlijk onheil in Daru

Beste lezers,


Vorige keer heb ik het gehad over het gevaar van sociale conflicten, die voortkomen uit onduidelijkheden over de status en grenzen van (landbouw)grond, zoals in de dorpen Birinoa en Togoliua. Andere problemen waar PPLPP in de dorpen mee te maken krijgt zijn meer natuurlijk van aard. Vandaag ga ik het hebben over het dorp Daru, dat langzaam wordt opgegeten door de zee. Daru is één van de vier proefdorpen waar PPLPP informatie heeft verzameld voor een toekomstig programma, dat dorpsbewoners weerbaar moet maken tegen herhaaldelijke kleine natuurrampen, zoals overstromingen en aardverschuivingen.

Wanneer ze in een dorp beginnen te werken, gebruikt PPLPP een aantal methoden om informatie van de dorpsbevolking te kunnen krijgen over de natuurlijke en sociale omstandigheden in het dorp en de bewoners zo ook te laten aangeven wat zij belangrijk vinden. Zo laten ze de bewoners bijvoorbeeld een village mapping maken, waarbij in groepjes een plattegrond van het dorp gemaakt wordt en dorpelingen worden aangemoedigd na te denken en te discussiëren over de (plaats van) voorzieningen in het dorp en zo ook problemen en belemmeringen bespreekbaar te maken.

Ook worden de verschillende dorpsinstituties, economische sectoren en natuurlijke hulpbronnen in kaart gebracht. Dit gebeurt met zo’n 30 afgevaardigden van de dorpsraad en verschillende tokoh masyarakat, sleutelfiguren in een dorp die de verschillende (in)formele instituties in een dorp vertegenwoordigen, zoals de dominee en kerkenraad (in christelijke dorpen; in moslimdorpen zijn dit de imam en het moskeebestuur), adatleiders (adat wordt vaak vertaald als traditioneel lokaal gewoonterecht, maar is in de praktijk veel breder, meer als een alomvattende lokale verzameling van gebruiken, gedragsregels en morele levensfilosofie), maar ook bijvoorbeeld vrouwengroepen, jongerenvertegenwoordigers en ondernemers uit het dorp.

Tevens wordt er een seizoenskalender gemaakt, waarmee de landbouwcyclus (wanneer worden welke gewassen verbouwd en welke werkzaamheden uitgevoerd?) inzichtelijk wordt gemaakt of waarin weersomstandigheden die van invloed zijn op het (dys)functioneren van het dorp en de dorpseconomie naar voren komen. Tenslotte wordt er gezamenlijk een dorpsgeschiedenis opgesteld. Dit alles dwingt de dorpsbewoners niet alleen om op een praktische, laagdrempelige manier na te denken over hun dorp en dagelijkse bezigheden, maar ook om met elkaar in discussie te gaan en samen te werken. Eventuele conflicten of scheve machtsverhoudingen die het dorp in zijn ontwikkeling belemmeren kunnen zo ook zichtbaar gemaakt worden, waarbij wordt geprobeerd mensen verantwoordelijkheid te laten nemen voor het benoemen en prioriteren van eventuele problemen in een dorp. Alle hiervoor genoemde dorpsactiviteiten worden uiteindelijk verder uitgewerkt door enkele dorpelingen en naar de gemeenschap terug gerapporteerd. Uiteindelijk ontstaat hiermee, althans dit is de bedoeling, een weerbare, betrokken dorpsgemeenschap, die op een transparante manier bestuurd wordt en haar leiders kritisch controleert.

In het kader van het in het vorige bericht genoemde bezoek van de ICCO-delegatie en een onderzoeker rampenstudies van de universiteit van Wageningen aan Halmahera, hebben we ook een werkbezoek gebracht aan Daru. Het is al laat in de middag wanneer we in Daru aankomen, dus gaan we meteen met een flinke dorpsafvaardiging op stoeltjes onder grote een nangka-boom (een nangka is een grote vrucht met stekels) zitten. We stellen ons voor en vragen het dorp om ons de dorpsplattegrond te laten zien, die tijdens de door PPLPP geleide sessie door de dorpelingen is gemaakt en geanalyseerd. Daru ligt direct aan zee, in een prachtige baai, maar heeft de afgelopen dertig jaar een groot deel van zijn kustlijn verzwolgen zien worden door het oprukkende zeewater. Deze sluipende kusterosie wordt door de mensen hier abrasi genoemd.

We gaan kijken bij het strand, waar een houten meter staat, die de hoogte van het zeewater meet. Er staan er drie, verspreid langs de kustlijn van Daru. De meter is een nogal ongecompliceerde, zelfgemaakte paal met verschillende (niet echt geijkte) hoogtestanden erop. Een aantal keer per jaar is de vloed zodanig hoog dat de huizen en sanitaire voorzieningen direct aan het strand onder water lopen. Op onze vraag waarvoor de meter gebruikt wordt, komt niet echt een duidelijk antwoord: zo kunnen we zien hoe hoog het water is. Ja, ok, maar dat zien ze ook wanneer de boel onder water staat en bovendien leiden hoge waterstanden blijkbaar niet direct tot ontruiming of andere dringende maatregelen of actieplannen.

Op termijn ziet het er naar uit dat het kleine stukje strand dat er nog is ook zal worden verzwolgen door de zee en dat de vissersboten dus niet meer het water in gelaten kunnen worden. Nu is visserij gelukkig niet meer de belangrijkste economische activiteit van het dorp (dat is kokosnotenteelt), maar toch kan het voor veel mensen ingrijpende gevolgen hebben en zal een groot gedeelte van het dorp naar hogere delen moeten worden verplaatst. Hoewel dit scenario zich al in de komende 5-10 jaar zou kunnen voltrekken, heeft men in het dorp nog geen concrete evacuatieplannen gemaakt. Het lijkt een naderende overstroming, met alle schade van dien, gelaten af te wachten, vooraleer men in actie komt.

Weer terug onder de boom, blijkt dat de grond waarop de huizen staan lager te liggen dan de weg. Bij hevige of langdurige regenval lopen een aantal keer per jaar deze huizen en omliggende grond onder water. Men weet eigenlijk precies wat men nodig heeft: een aantal gegraven en goed onderhouden afwateringskanalen zouden het ergste leed kunnen voorkomen. Maar men wacht enigszins apathisch tot de regering dit komt doen, terwijl men als dorpsgemeenschap zelf niet in actie komt en blijft afwachten.

PPLPP probeert daarom met haar programma een actievere dorpsgemeenschap te creëren door er een pemerintah desa (dorpsregering) en een dorps’parlement’ te stichten, dat de dorpelingen een forum geeft om met elkaar samen te werken, plannen te maken en uit te voeren. Tevens moet een versterking van gekozen dorpsinstituties ook de dorpsleiders democratischer en transparanter laten functioneren, omdat ze immers ter verantwoording kunnen worden geroepen of zelfs worden weggestemd door hun dorpsgenoten . Maar in de praktijk is het een hele klus om de vaak zeer passieve dorpsbewoners en de ongelijke machtsverhoudingen in een dorp te veranderen. Dit kost veel tijd en overredingskracht en (dorps-)democratie laat zich ook hier niet zomaar neerplanten. Dat moet over een langere periode, met vallen en opstaan, langzaam wortel schieten.

Volgende week zal ik berichten over mijn bezoek aan Buli, een afgelegen stadje in het oosten van Halmahera, waar lokale dorpsgemeenschappen geconfronteerd worden met ingrijpende bosbouw- en mijnbouwactiviteiten, met alle potentiële natuurlijke én sociale bedreigingen van dien. Tot dan!



Landkwesties en sociale conflicten

Hier weer eens een update. Allereerst even over mij persoonlijk: ik heb de indruk dat ik hier wel zo’n beetje geacclimatiseerd ben. Zo’n twee weken geleden hebben mijn collega’s van kantoor een dagje vrij genomen om een grote watertank die bij me afgeleverd werd, met een houten platform waarop deze kon staan, bij mijn huisje te installeren. Sindsdien heb ik dus zowaar stromend water uit de kraan, waarvan ook twee collega’s die praktisch naast me wonen met hun families nu kunnen meeprofiteren. Bovendien heb ik nu heel decadent een koelkastje in mijn huis laten plaatsen, zodat ik eindelijk een beetje gerieflijk kan leven thuis. Geluk zit ‘m in kleine zaken, lieve mensen…


Vorige week besloot ik deel één van mijn analyse met de belofte dat ik een verslag zou doen van mijn bezoek aan een christelijk en een moslimdorp, waar de in het vorige verslag beschreven landkwesties een schaduw werpen op de onderlinge relatie en de mogelijkheden tot economische ontwikkeling. Dit bezoek vond plaats in het kader van een vierdaagse missie van twee ICCO-collega’s en een consultant ‘disaster risk studies’ uit Nederland (Wageningen), die kwamen kijken hoe PPLPP het ’t afgelopen half jaar gedaan heeft in de verzamelen van data in een viertal dorpen. Hier gaat een nieuw programma opgestart worden, waarin de dreiging van kleinschalige (maar op lokaal niveau even goed verwoestende) sociale en natuurrampen in kaart wordt gebracht en wordt getracht de gemeenschappen zelf te laten nadenken over manieren waarop deze dreiging het hoofd kan worden geboden. Twee van de dorpen waar PPLPP deze data heeft verzameld grenzen aan elkaar, namelijk Togoliua en Birinoa.

Tijdens het bezoek van de ICCO-delegatie, neem ik de consultant uit Wageningen mee naar het dorp Birinoa, dat op een uur rijden van Tobelo ligt en waar hoofdzakelijk christenen wonen. De consultant spreekt geen Indonesisch en omdat mijn twee collega’s van PPLPP niet meer Engels spreken dan ‘yes’ en ‘no’, ga ik mee om te tolken tussen de dorpelingen en de consultant. We worden ontvangen in het huis van de (vrouwelijke) kepala desa, oftewel dorpshoofd. Hier raken we in gesprek met een man die voor ons in vogelvlucht de problemen rond het landbezit en de dorpsgrenzen in de omgeving uitlegt.

Hij vertelt dat de ‘oorspronkelijke bewoners’ van het land waarop het dorp nu staat, geheel volgens de hier geldende gebruiken (hij noemt het ‘adat’), aan nieuwkomers die zich in de jaren zeventig en tachtig in het gebied wilden vestigen, grond ter grootte van 2 ha ter beschikking stelden om er een huis op te bouwen en een kebun (tuintje, een stukje plantage waar men de gewassen verbouwd waarvan men leeft) te beginnen. Dit omdat de grond volgens hen aan de gehele gemeenschap toebehoort en nieuwkomers in die gemeenschap ook recht hebben om er een bestaan op te bouwen.

Maar toen in de jaren negentig sommigen van de eerste nieuwkomers en hun nakomelingen weer vertrokken, dachten ze de grond te bezitten en verkochten het weer door aan derden. Maar dat kon helemaal niet volgens de oorspronkelijke bewoners: het land is immers gemeenschappelijke bezit en moet dan weer teruggegeven worden aan de gemeenschap. Het kan in hun optiek niet verkocht worden. Maar een traditie van gedocumenteerd landbezit of landtransacties kenden ze niet.

Zo ontstonden er twee parallelle systemen, waarin de dorpsbewoners bleven denken in gemeenschappelijk grondbezit en hun landclaims baseerden op mondelinge afspraken en overgeleverde gebruiken, terwijl de ‘nieuwkomers’, al of niet na betaling van een schadevergoeding of transactiesom (al naar gelang de lezing die men hanteert) dachten de grond individueel te bezitten en deze dus ook gewoon te kunnen doorverkopen, met of zonder officiële documentatie. Omdat zowel de traditionele adatgebruiken als de officiële overheidsbureaucratie geen eenduidige voorschriften of algemeen aanvaarde bewijsstukken kan leveren, blijft dit conflict de kop opsteken en is het moeilijk een objectieve ‘derde partij’ te vinden die een voor beide kanten bevredigende en legitieme oplossing kan zoeken.

Er spelen nog een aantal landkwesties in Birinoa. Een ander stuk grond uit het dorp (dat wordt aangegeven met lokasi pemukiman oftewel ‘residential area’) wordt betwist tussen de dorpelingen van Birinoa en een zakenman/ondernemer uit Makassar, die wordt aangeduid met ‘Pak Haji’. Het woord ‘Haji’ geeft aan dat de persoon in kwestie op bedevaart is geweest in Mekka, dus dat hij moslim is en (naar Indonesische maatstaven althans) kapitaalkrachtig.

Hij claimt het stuk grond ooit legaal van het toenmalige dorpshoofd van Birinoa te hebben gekocht en nu dus eigenaar te zijn van de grond. De dorpelingen claimen dat de grond nog steeds aan de gemeenschap toebehoort, omdat die ooit aan ‘nieuwkomers’ is toevertrouwd om erop te wonen of werken, maar niet door de nieuwkomers kan worden doorverkocht aan derden. We krijgen tussen de regels door ook te horen dat het toenmalige dorpshoofd een kwalijke rol gespeeld heeft door als individu (waarschijnlijk tegen betaling, zo wordt luidkeels beweerd) de kooptransactie van ‘Pak Haji’ goed te keuren. Het dorpshoofd is tijdens de onlusten van 1999-2000 vermoord. ‘Pak Haji’ heeft zich, net als vrijwel alle voormalige moslimbewoners van Birinoa, na het conflict nooit meer in het dorp vertoont, maar laat zijn ‘tribute’ (opbrengst van zijn land) gewoon ophalen door zijn werknemers.

Ook hierbij zijn er dus twee versies over wie de grond nu eigenlijk bezit, maar zijn er geen bewijsstukken, onafhankelijke bronnen of gezaghebbende autoriteiten die duidelijk kunnen maken wie er nu ‘gelijk’ heeft, of die een definitieve beslissing kunnen afdwingen of desnoods opleggen. Adat-instituties zijn vrij zwak en houden zich vooral bezig met culturele folklore en huwelijksvoorschriften. De onderlinge machtsverhoudingen tussen de verschillende regionale overheden zijn meestal onduidelijk.

Zo zou de overheid eens in de vijf jaar een Perda (Peraturan Daerah; soort bestemmingsplan) moeten opstellen waarin de status van stukken grond geregeld zou moeten worden, maar na de chaos van het conflict van 1999-2000, de vluchtelingenstromen die op gang kwamen en elders op Halmahera semi-permanente nederzettingen stichtten, de onduidelijkheden over de onderlinge verantwoordelijkheden tussen verschillende lagen in de nieuw gevormde lokale en regionale overheden na een proces van pemekaran (bestuurlijke herindeling), is dat er nooit gekomen.

Een derde stuk grond net buiten het dorp, wordt opgeëist door het leger, om er een kazerne op te bouwen. Het betreft een stuk grond van 100 ha dat door het leger geclaimd wordt en daar werden de dorpelingen tot voor kort regelmatig aan herinnerd door militairen die hen intimideerden en zeiden dat het gebied van hen was. Sinds een paar jaar geleden een Nederlandse studente hier een aantal maanden in Birinoa onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het conflict, en de dorpelingen in Birinoa een keer haar visitekaartje uit Nederland lieten zien aan de militairen, zijn de militairen enigszins teruggedeinst. Zij willen waarschijnlijk niet te veel buitenlandse bemoeienis met hun zaakjes.

Het is ook daarom dat de meneer in kwestie er steeds heel theatraal op wijst dat de dorpelingen zo bang en hulpeloos zijn, de militairen zo kwaadaardig en dat de hulp uit Nederland zó ontzettend noodzakelijk is voor ze om tot een oplossing te komen. “Vergeet ons alstublieft niet”, drukt hij ons op het hart. Nee, natuurlijk niet, schudden we ons hoofd, maar tegelijkertijd kan ik niet anders dan denken dan dat men waarschijnlijk te veel van deze ‘hulp’ verwacht.

Vanuit Nederland kunnen we namelijk niet veel meer doen dan morele steun geven, wellicht wat advies en financiële steun. Maar het echte werk, de locale contacten die moeten worden gevonden en onderhouden, het onderhandelingsproces en het afdwingen van een eventuele oplossing, moet toch écht door de locale belangengroepen (dorpsbewoners, dorpsinstituties, lokale overheden, NGO’s en militairen/politie) zelf gebeuren. Daarvoor hebben we in Nederland niet de locale kennis, niet het locale netwerk en ook niet de uiteindelijke bevoegdheid of verantwoordelijkheid.

Ik hoop maar dat al deze locale belanghebbenden zelf ook in zullen (gaan) zien dat zij zélf de sleutel in handen hebben om het landconflict op te kunnen lossen en dat men niet naar elkaar zal gaan zitten wijzen en met de armen over elkaar zal gaan afwachten tot ‘de ander’ of een buitenstaander de oplossing op een presenteerblaadje komt aandienen. Ze hebben er zélf het meeste belang bij dat het rustig blijft en dat er niet opnieuw gewapende conflicten uitbreken zoals in het verleden, maar de enige reactie tot nu toe lijkt te zijn dat men voor de problemen wegloopt en er liever niet aan herinnerd wil worden. Ik hoop maar dat al deze machteloosheid en passiviteit niet tot datgene leidt wat iedereen juist niét wil.

Tot slot is er ook nog een conflict over waar de dorpsgrenzen tussen Birinoa en het buurdorp Togoliua nou eigenlijk liggen. We pakken de door de dorpelingen in Birinoa getekende plattegrond er eens bij, gemaakt tijdens één van de bijeenkomsten met PPLPP . Birinoa bestaat uit twee verschillende dorpen: Birinoa Muka, dat aan de weg ligt en het verder in het binnenland gelegen Birinoa Dalam, aan de overkant van de rivier. Birinoa Muka bestaat uit zo’n 60 families die vrijwel allemaal pengungsi (vluchtelingen) zijn van het conflict van 1999-2000, afkomstig uit andere delen van Halmahera. Zij zijn langs de weg gaan zitten op grond waarvan de status niet helemaal duidelijk is en wordt betwist.

Het naburige dorp Togoliua, dat zeer geleden heeft onder het conflict, bewoond wordt door moslims en omringd is door overwegend christelijke dorpen, zegt dat dat land bij hun dorp hoort en dat de rivier verderop de natuurlijke grens is tussen Togoliua en Birinoa. Dorpelingen in Birinoa zeggen dat de grond evenwijdig ligt aan hun dorp en dat het dus bij Birinoa hoort.

De dorpsleiders van Birinoa Dalam hebben de inwoners van Birinoa Muka aangeboden om naar Birinoa Dalam te verhuizen, waar ze gratis grond voor een huis en een stukje plantage (ongeveer 1 ha.) kunnen krijgen, maar velen willen dit niet. Dit komt enerzijds omdat de status van de grond die ze in Birinoa Dalam zouden kunnen krijgen ook nog niet helder is; een deel van dit land behoort namelijk tot het eerdergenoemde perceel dat wordt opgeëist door het leger als locatie voor een kazerne. Anderzijds willen de bewoners van Birinoa Muka graag dicht bij de weg wonen, die hen betere toegang geeft tot de markt en scholing voor hun kinderen. Sommige bewoners van Birinoa Muka claimen echter ook eigenaar te zijn van de grond waarop ze wonen.

Deze bewoners hebben geld voor de grond betaald aan de eigenaars van stukken land uit het naburige Togoliua of andere dorpen uit de omgeving. Anderen betalen eens in de zoveel tijd geld voor gebruik van de grond (een soort huur dus), maar bezitten de grond niet. Beiden hebben door hun betaling de landrechten van de mensen uit Togoliua en daarbuiten de facto erkend. De lokale overheid heeft op districtsniveau een document opgesteld dat zegt dat het stuk grond langs de weg tot het zuidelijk liggende buurdorp Kusuri bij Togoliua hoort. Maar om de boel nog even wat ingewikkelder te maken, hebben de inwoners van Birinoa Muka een KTP (een Indonesisch identiteitsbewijs) gekregen, waarop staat dat ze inwoner van Birinoa zijn. Dit komt omdat mensen een identiteitsbewijs aanvragen bij de lokale (dorps)overheid en deze dus bij de uitgifte hun eigen kant van het verhaal als feitelijk kunnen weergeven.

Togoliua is een dorp met overwegend moslims waar PPLPP nog maar net contacten heeft weten te leggen en zich dus nog moet bewijzen. Het conflict van 1999-2000 heeft hier destijds zeer hevig gewoed en vrijwel alle huizen van nu stammen uit de periode van wederopbouw. Het pemerintah desa model van PPLPP, waarin dorpelingen zichzelf organiseren in dorpsinstituties waarlangs ze zelf verantwoordelijkheid en invloed leren uitoefenen op de kwesties waar dorpelingen in het dagelijks leven tegenop lopen, werkt hier nog niet zo goed. Ook hier zijn we met PPLPP eens wezen buurten. Maar omdat we onaangekondigd komen, is de dorpssecretaris niet thuis, hij zit voor zaken in Ternate.

We gaan even langs bij één van zijn buren, een werkplaatsje waar ze bezig zijn een stopcontact en snoeren te verlengen en verkorten, door met een aansteker de ijzerdraadjes van hun huidje te ontdoen, de draadjes aan elkaar te knopen en het geheel weer met een stukje plastic zak te verbinden en weer dicht te branden. Het zijn een beetje manisjes van alles op het klusgebied. Een veldwerker van PPLPP spreekt een half uurtje met ze over de mogelijkheden die gezamenlijke coöperaties en andere dorpsinstituties kunnen spelen in het agenderen van prangende kwesties en het diversificeren van de landbouw, zodat de gemeenschap minder afhankelijk wordt van de alomtegenwoordige kokosnootteelt en de fluctuaties in de marktprijzen voor kopra. De mensen die we spreken lijken erg geïnteresseerd te zijn, maar omdat we geen andere mensen spreken weten we niet hoe representatief ze zijn voor de gehele dorpsgemeenschap.

Met betrekking tot het landconflict met Birinoa, is er weinig ruimte voor onderhandeling tot dusver. PPLPP is nog maar net nieuw in het dorp (anders dan in Birinoa) en wil zich dus eerst bij de dorpelingen bewijzen met adviezen over landbouwtechnische zaken. Bovendien heeft Togoliua zodanig geleden onder het etnische conflict van 1999-2000, dat men de landkwesties met de omliggende christelijke dorpen maar liever uit de weg gaat. Weliswaar een begrijpelijke reactie, maar tot op heden biedt deze opstelling ook weinig vooruitzichten op een definitieve oplossing, in combinatie natuurlijk met het gebrek aan formele bewijsstukken, procedures en bevoegdheden op het niveau van de lokale overheid.

Volgende keer zal ik het hebben over nog twee andere elementen die de dorpen, waarin PPLPP werkt, kwetsbaar maken, namelijk kleine natuurrampen en de verwoestende gevolgen van mijnbouwactiviteiten. In het kader van dat laatste ga ik volgende week (als alles volgens planning verloopt) een paar dagen mee op veldbezoek in Buli, in het oosten van Halmahera, waar nikkel wordt gewonnen. Tot dan!






Democratie in de desa's

Beste lezers en lezeressen,


Allereerst, bedankt voor alle reacties tot dusverre, zowel die op het weblog zelf, alsook die via email. Ik lees ze allemaal en vind het fijn om te krijgen, al heb ik helaas niet de tijd (en zeker niet de internetconnectie) om iedereen een persoonlijk berichtje terug te sturen. Toch zal ik proberen een ieder van jullie gedurende mijn tijd hier wel een berichtje te sturen.

Ik ben nu een kleine maand in Indonesië en sinds drie weken op Halmahera. Ik heb in de afgelopen tijd zowel mijn collega’s bij PPLPP, alsook het werk dat zij doen, een beetje leren kennen. Ook wordt het rurale gebied waarin zij werken steeds een beetje bekender voor me.

Dat Halmahera een voormalig conflictgebied is, waar moslims en christenen elkaar tien jaar geleden nog te vuur en te zwaard bestreden, wist ik al voor ik vertrok. Dat Halmahera een enorm weids gebied is, met grote percelen bos en kokospalmplantages en waar de bevolking afhankelijk is van landbouw en visserij, zag ik meteen vanaf het moment van mijn aankomst. Dat Halmahera een vrij geïsoleerd gebied is, waar de meeste voor ons Nederlanders heel vanzelfsprekende (overheids)voorzieningen, zoals electriciteit, gas, stromend water, de meeste technische apparatuur, maar ook zoiets banaals als straatverlichting, niet of nauwelijks aanwezig zijn of niet betrouwbaar functioneren, werd me vervolgens in mijn eerste week duidelijk. Na een paar weken begin ik langzamerhand al wat te begrijpen hoe deze dingen met elkaar samenhangen. Vandaag deel één van mijn voorlopige analyse.

Veel dorpen hier zijn nogal afhankelijk van de kokosnotenteelt, waardoor het aanbod groot is en de prijzen relatief laag. Ook zijn landbouwproducten in onbewerkte vorm minder geld waard dan wanneer er enige bewerking aan heeft plaatsgevonden. Om dergelijke activiteiten de boeren zelf te laten uitvoeren (bijvoorbeeld het drogen van het vruchtvlees van de kokosnoot, waardoor kopra ontstaat, dat gebruikt wordt als bestanddeel in voedingsmiddelen en schoonheidsproducten), kunnen boeren zo meer met de opbrengst verdienen door er enige bewerking en dus waarde aan toe te voegen.

Ook zijn kokospalmplantages ruimtelijk gezien nogal onderbenut, omdat de ruimte op de grond tussen de kokospalmen door boeren vaak nog onvoldoende wordt benut om er nog andere gewassen te verbouwen, waarmee weer nieuwe inkomsten kunnen worden verdiend. PPLPP heeft in de loop van de jaren expertise opgebouwd in het opzetten van boerencoöperaties en het voorlichten in alternatieve landbouwmethodes, diversificatie van landbouwgewassen en het verbeteren van de markttoegang en marktpositie van boeren.

Sinds een aantal jaar is PPLPP ook meer actief in het opzetten van democratische instituties op dorpsniveau. In een land dat tot zo’n tien jaar geleden strak vanuit Jakarta werd bestuurd en weinig ervaring heeft met het delegeren van politieke verantwoordelijkheden aan de verschillende overheden op provinciaal en districtsniveau, is het functioneren van een democratie geen vanzelfsprekendheid. Hoewel er sindsdien op nationaal niveau al een aantal rustig en eerlijk verlopen verkiezingen hebben plaatsgevonden en er vooral in de (stedelijke) elites en middenklassen langzaam maar zeker een democratisch bewustzijn aan het ontstaan is, is hier in de dorpen van een afgelegen gebied als Halmahera vaak nog niet veel van te merken. Een geschiedenis van dynastieke sultanaten, Nederlandse koloniale expansie en decennialange bevoogding vanuit Jakarta hebben een systeem gecreëerd waarin de macht altijd in handen is geweest van een kleine rijke elite met connecties naar de politieke macht. De mening van de massa (dorpelingen, boeren en ambachtslieden) deed er niet toe. Het heeft tot een wat passieve mentaliteit geleid in de dorpen, waar velen rustig afwachten wat de machthebbers van morgen weer in petto hebben, maar zelf weinig initiatieven tonen en niet erg opkomen voor hun belangen.

Zonder duidelijke voorbeelden uit de recente geschiedenis weet men in de dorpen vaak niet hoe een democratisch dorpsbestuur zou moeten functioneren, hoe een dergelijk bestuur gecontroleerd moet worden en hoe bevoegdheden en verantwoordelijkheden verdeeld zouden moeten zijn. PPLPP probeert nu, vanuit de dorpsinstituties die er al zijn, zoals de kerk of moskee, traditionele familiehoofden, dorpsbestuurders, ondernemers, vrouwengroepen enz., een zo breed mogelijk forum te creëren waarin dorpelingen hun mening kenbaar kunnen maken en er gezamenlijk beslissingen genomen kunnen worden. Maar dit gaat niet van vandaag op morgen, het is een lang proces dat alleen op de lange termijn effect gaat sorteren. Tot die tijd gaat het werken met gemeenschappen, die niet lijken te kunnen of willen meedenken over hun eigen problemen en kansen op ontwikkeling, tergend langzaam en dat is soms ook best frustrerend.

Bovendien spelen er een hele hoop landkwesties en potentiële milieuproblemen op het platteland, die het leven van boeren en de economische ontwikkeling van hun dorpen en gemeenschappen ernstig kunnen bemoeilijken. Bepaalde overlegorganen en instituties op dorpsniveau kunnen dan heel erg nodig blijken om de belangen van de dorpelingen t.o.v. de overheid of grote bedrijven te beschermen. Deze hete hangijzers komen ook naar voren in het werk van PPLPP in de lokale gemeenschappen.

Eén ervan is bijvoorbeeld de aanwezigheid van een grote Australische mijnbouwcorporatie (Newcrest) vlakbij Kao, die daar een goudmijn exploiteert. Ik herinner me dat we er op de heenreis met de auto langs zijn gereden, al zagen we toen niet meer dan een toegangshek en een enkele laadtruck op de weg. Ibu Eton, de operationeel manager van PPLPP, vertelt dat er verderop in het bos zowat een hele schaduwstad is verrezen, waar het merendeel van de werknemers woont. De hoogste kaderfuncties worden voornamelijk door Australiërs en andere westerlingen uitgeoefend, maar de meeste andere werknemers zijn ook buitenstaanders, d.w.z. mensen uit Java, Sulawesi, Ambon of Ternate, maar in ieder geval vrijwel geen lokale mensen uit Halmahera. En dat terwijl deze mensen wel het meest met eventuele negatieve gevolgen van de mijnbouw te maken krijgen, zoals verlies van (landbouw)grond en milieuvervuiling. En ze verdienen er niets mee, de winst en de banen zijn voor elders.

Eton vertelt ook dat zowel lokale overheden als individuele grondbezitters hun landbezit verkwanselen voor direct financieel gewin op korte termijn. Zo verkopen ze hun landrechten aan buitenlandse of van elders afkomstige Indonesische ondernemers, die er meestal maar een paar miljoen Rupiah (een paar honderd euro, echt een peuleschil) voor betalen, er zelf veel geld mee verdienen en vaak vervuilende activiteiten op ontplooien. Zo raken de oude landbezitters, verblind door snel financieel gewin hun periodieke landbouwopbrengsten of pachtsommen kwijt en wordt het snel verdiende geld gespendeerd aan luxegoederen, zoals brommers, televisies en koelkasten. Ook lokale overheden hebben meestal geen duurzame ontwikkelingsbestemming voor het geld en stoppen het in overheidsgebouwen of andere niet noodzakelijke infrastructuur. Zo is men het land kwijt en na verloop van tijd het ontvangen geld ook, zonder dat de ontwikkeling van het dorp of de bewoners merkbaar of duurzaam is verbeterd.

Ook sluimeren er op Halmahera potentiële landrechtenconflicten op particuliere of ‘voorouderlijke’ gronden. Veel van deze grond is in het verleden (jaren ’60-70) door de oorspronkelijke lokale bevolking aan nieuwkomers gegeven, met verwijzing naar lokale gebruiken, om er huizen en een bestaan op te bouwen. Volgens hen was het land gemeenschappelijk bezit van de dorpsbewoners. Deze landgift aan nieuwkomers is echter nooit (deugdelijk) geregistreerd. Nu sommigen erfgenamen van de nieuwkomers hun grond willen verkopen aan derden, komen (erfgenamen van) de oorspronkelijke bewoners die het land in bruikleen hebben gegeven hiertegen in het geweer. Zij eisen de grond weer terug, omdat deze nog altijd gemeenschappelijk bezit is en de gift uitsluitend bedoeld was als woonplaats voor de nieuwkomers en niet om door de nieuwkomers weer te worden doorverkocht.

Dit kan tot pittige confrontaties leiden, zeker omdat de oorspronkelijke bewoners voor een rechtbank vaak machteloos staan wanneer de overdracht destijds helemaal niet of niet voldoende is gedocumenteerd of geregistreerd, zodat hun claim vaak niet wordt erkend. Ook kan het zijn dat de notie ‘gemeenschappelijk bezit van het dorp’ ook niet standhoudt tegenover de rechtbank en de staat, die de onontgonnen grond vaak beschouwt als staatsbezit, waarover de (lokale) overheid vrijelijk kan beschikken en het dus ook aan mijnbouwbedrijven of houtkapbedrijven kan verkopen.

Zeker wanneer er sprake is van etnische of religieuze tegenstellingen tussen de oorspronkelijke bewoners en nieuwkomers in een dorp met dergelijke landconflicten, kunnen gevoelige identiteiten en loyaliteiten gaan opspelen, die door sommige belanghebbenden politiek kunnen worden uitgespeeld. Dit kan potentieel desastreuze gevolgen hebben, zoals een mogelijk heroplaaien van etnisch en religieus geweld. Dit geweld lijkt dan voor de buitenwereld een duidelijk voorbeeld van twee religieuze gemeenschappen die elkaar haten of een lokaal ontbranden van een wereldwijde ‘clash of civilisations’, terwijl er eigenlijk heel andere redenen aan ten grondslag liggen, namelijk lokale politieke en economische verhoudingen.

Wanneer in een van oorsprong christelijk dorp in de loop van de tijd islamitische nieuwkomers zijn gaan wonen (of andersom natuurlijk), die nu enkele decennia later hun grond willen doorverkopen aan nieuwe islamitische nieuwkomers, kan dit de economische en politieke verhoudingen in een dergelijk dorp volledig op zijn kop zetten, met alle spanningen die daarmee samenhangen. Dit is dan niet zozeer een probleem dat christenen en moslims in essentie problemen hebben met elkaars religie, maar het kan wel door opportunistische provocateurs langs die lijnen worden uitgespeeld. Religie of etnische afkomst is namelijk een gevoelig en dus makkelijk mobilisatiemiddel, waardoor mensen tegen elkaar worden opgezet. Vervolgens uit een degelijk conflict zich door middel van gevechten die doen denken aan een klassieke godsdienstoorlog, met alle symboliek van specifiek geklede christelijke en moslimmilities, het aanvallen en verbranden van elkaars gebedshuizen en het mobiliseren van nieuwe strijders langs religieuze lijnen.

De mensen hier hebben dergelijke ontwikkelingen in de jaren 1999-2000 zelf meegemaakt, toen de Indonesische staat na het aftreden van het autoritaire regime van Suharto verzwakt raakte en er politieke decentralisatie werd doorgevoerd om de regio’s meer bevoegdheden en (lokale) inkomsten te geven. Het tijdelijke machtsvacuüm tussen het politieke centrum en sommige regio’s gaf politieke opportunisten in deze regio’s de gelegenheid om zich deze nieuwe politieke posten en economische opbrengsten eigen te maken. Zo kon een machtsstrijd losbarsten, die ook volgens etnische en religieuze lijnen kon worden uitgespeeld.

Men heeft ook hier gezien wat er van heeft kunnen komen. Nu wordt er vooral over aanleidingen en schuldigen gezwegen of wordt er naar actoren van buiten gewezen. Dit alles is, zo vlak na een conflictsituatie, een veelvoorkomende strategie om de recente gevoeligheden niet opnieuw naar boven te laten komen. Maar zoals met de hierboven door Ibu Eton uitgelegde landrechtenkwesties blijkt, zijn er nog altijd terreinen waarop de conflictpotentie aanwezig blijft.

Volgende keer een verslag van mijn bezoek aan twee dorpen waar geschillen over landrechten tot spanningen tussen christenen en moslims leidt, tot op de dag van vandaag.




Bezoek aan Duma

Het is een gemiddelde dag op het kantoortje van PPLPP. Dat betekent al een hele dag geen stroom en dus loopt iedereen een beetje te lanterfanten. Ik ga maar even aan mijn dagboekje werken. Na een tijdje wordt ik gebeld door Hernal (Al), een jongen die naast me woont op de campus en bij de houtbewerkingsplaats werkt. Ook neemt hij af en toe wat toeristen mee naar de tropische eilandjes in de buurt om te snorkelen of te duiken. Vandaag gaat hij met de Duitsers van de werkplaats (twee jongens die hier een (half) jaar zitten en nog twee bezoekende familieleden) een middagje naar Duma en het meer van Galela. Aangezien ik er nu makkelijk kan komen en er op kantoor toch weer niets te doen is, besluit ik om maar mee te gaan. Ze zitten al op me te wachten in een zwarte pickup truck. De vijf Duitsers, Al en ik gaan op weg naar Duma, met z’n vijven achter in de pickup. Het is een prachtige rit door een vruchtbaar groen landschap, door dorpjes waar mensen enthousiast zwaaien naar de auto vol met blanken en met enkele mooie uitzichten op de kust en de in het binnenland gelegen Dukono vulkaan.


Na ongeveer drie kwartier rijden komen we aan in het dorpje Duma, vlakbij Galela en gelegen aan het Galela-meer. Dit dorpje is tijdens het etnisch-religieuze geweld van 1999-2000 toneel geweest van één van de ergste moordpartijen. We stappen uit bij de verbrande resten van de kerk van Duma. Hier zijn, vertelt Al, zo’n tweehonderd christenen vermoord door moslims, die op twee bewuste dagen de kerk hebben aangevallen, terwijl velen zich er juist voor het geweld wilden beschermen. Al komt zelf uit Duma en heeft de aanval persoonlijk meegemaakt en is, getuige een kogelwond aan zijn been, tot tweemaal toe aan de dood ontsnapt. Hij heeft zijn moeder en enkele andere familie (in elk geval een nichtje) verloren in het geweld. Ik durf hem er eigenlijk niet verder naar te vragen.

De verwoeste kerk wordt nu herbouwd als een ‘gebedshuis’, waar Al waarschijnlijk een huis van bezinning mee bedoeld. Er zijn al enkele panelen op geplaatst die de historische komst van het christendom in Duma verbeelden. Links naast de kerk staat het geraamte van de nieuwe kerk al overeind, al is de binnenkant nog geheel volgebouwd met houten steigerpalen. Aan de rechterkant van de verbrande kerk ligt een begraafplaats waar de slachtoffers (‘martelaren’) van de moordpartij liggen begraven, jong en oud, mannen, vrouwen en kinderen.

Ook staat er een groot modelschip, dat een andere tragedie van Duma symboliseert en herdenkt. Al vertelt dat zo’n vierhonderd inwoners van Duma die waren gevlucht voor het geweld en per schip op weg waren naar Manado, een christelijke stad in het noorden van Sulawesi, onderweg met het schip zijn vergaan. Ik heb inderdaad over dit schip gelezen en dat deze ramp werd vergezeld van allerhande beschuldigingen en complottheorieën over de oorzaak van de ramp. Al houdt het op een ongeluk, ook al omdat doelbewuste sabotage of een aanval toch niet kan worden bewezen.

We lopen verder de straat door en recht op het meer af, waaromheen een park met bomen is aangelegd. In het park zijn een aantal kleuterklassen schoolliedjes aan het zingen. Er wordt driftig gezwaaid wanneer we voorbij lopen. In het park is ook een monument neergezet voor Hendrik van Dijken, een Nederlander die in 1866 het christendom in Duma heeft gebracht en er tot zijn dood is blijven wonen. Hij lijkt hier zodoende nog steeds een held. Al geeft me ook het gevoel dat ik hier enorm trots op moet zijn, want hij lacht steeds naar me en zegt dan dat het toch één van mijn voorouders is. Ik ben nu eenmaal de enige Nederlander in het gezelschap, dus waarom ook eigenlijk niet? Ik kijk naar het bord naast het monument, waarop enkele negentiende-eeuwse foto’s van Van Dijken staan. Op één ervan, waarschijnlijk de oudste (aan de lengte van zijn baard te zien), staat Van Dijken temidden van vijf lokale mensen, die met schaarse kleding (mannen met ontbloot bovenlijf en een witte tulband) gehurkt om hem heen zitten en deemoedig naar boven kijken, alsof zich daar zojuist een wonder voltrekt.

We lopen naar een uitzichtspunt van waaruit we een mooi uitzicht hebben op het meer en de beboste heuvels eromheen. Daarna lopen we naar een bank op een houten ponton, waaromheen in verschillende van elkaar afgescheiden netten vissen worden gekweekt.

Na een tijdje gezeten te hebben, lopen we terug naar de auto en rijden naar een ander dorpje, dat ook aan het meer ligt. Al’s moeder komt oorspronkelijk uit dit dorp en een tante van hem heeft een viskwekerij met restaurant, waar we kunnen eten. Er ligt een wirwar van houten planken, die boven de vissenkooien zijn uitgelegd en we lopen eroverheen naar een overdekt houten ponton toe, waarop een aantal stoelen en tafels staan. Twee van de Duitsers springen meteen in het water, een derde, Al en ik volgen even later omdat het warm is en onverteerbaar om anderen in dit weer te zien zwemmen. Het water blijkt gewoonweg warm, echt verkoelend is het maar met mate. Bij het ondergaan van de zon eten we twee borden vol vis, die even daarvoor voor onze neus uit het water worden gehaald. De ondergaande zon en de verschillende schaduwen en kleuren van het licht zorgen voor prachtige plaatjes rondom het meer. De idylle van het dorp, met spelende kinderen aan de waterkant, een groepje voetballende jongens verderop en mystieke koranverzen vanuit een moskee in de verte wordt alleen verstoord door de aanblik van een verwoeste kerk.

Even na zonsondergang lopen we terug over de houten planken en stappen weer in de pickup op weg naar huis. Ik ben blij dat ik ben meegeweest, het was een bijzondere middag en ik kom, na een paar frustrerende dagen vol stroomstoring, watergebrek, onuitstaanbare hitte, allerhande ongedierte, momenten van lichte eenzaamheid en ander ongerief, weer eens met een positief gevoel thuis. Ik heb weer wat mensen beter leren kennen, heb gezien dat ik in een bijzonder prachtige omgeving woon (wat je je niet altijd beseft wanneer je op de campus blijft zitten) en beseft dat een middagje ontspanning mijn hoofd weer helemaal leeg kan maken. Ik kan nu weer even zeggen: ik bof maar dat ik hier mag zijn en dit mag doen. En zo is het.





Eerste indrukken van Halmahera



Dag lezers,

Ik ben nu ruim een week op Halmahera en heb alweer een hoop beleeft. Helaas is de internetverbinding (eigenlijk de hele stroomvoorziening) zó beperkt en onbetrouwbaar, dat ik dagenlang niet heb kunnen mailen, zodoende heeft het volgende verhaal even geduurd.

Ik ben bij vorige week vrijdag (5 maart) gestopt, toen ik in afwachting was van mijn vertrek vanuit Jakarta naar Ternate, een voor mij geheel onbekend deel van Indonesië. Op het vliegveld van Jakarta blijkt dat bijna alle vluchten naar de Molukken, Papua en andere oostelijke bestemmingen op onmogelijke tijdstippen midden in de nacht vertrekken. Om 1.30 uur vertrekt die van ons naar Ternate, met Batavia Air, die, anders dan ik verwachtte, direct naar Ternate vliegt en niet eerst nog stopt te Makassar.

Rond 7 uur lokale tijd (Jakarta-tijd 5 uur, het is op de Molukken dus nóg twee uur later en acht uur later dan bij jullie), net nadat de zon is opgekomen, landen we op Sultan Babullah Airport van Ternate, vlak aan zee gelegen. Aan de andere kant, de kant van het kleine terminalgebouwtje, torent Gunung Gamalama, een rokende vulkaan, boven ons uit. In combinatie met het vroege ochtendlicht en de lage zon een sprookjesachtige entree in Maluku Utara, oftewel de provincie Noord Molukken.

Op het vliegveld wordt ik opgehaald door Anto en een chauffeur, die me naar de haven brengen om van daaruit de ‘speedboat’ (kleine boot met buitenboordmotor waar zo’n 15 mensen in kunnen) naar Sofifi op het eiland Halmahera te nemen. Deze doet er een klein uur over. Aan de kade in Sofifi wordt ik opgehaald door Pak Yance, een toekomstig collega van PPLPP-SANRO, en een chauffeur, die me naar Tobelo brengen. Sofifi is voorbestemd om de nieuwe hoofdstad van de provincie Noord Molukken te worden en er worden dan ook driftig nieuwe overheidsgebouwen neergezet, die de instituties uit Ternate moeten gaan huisvesten. De verhuizing is echter nog in volle gang, het immigratiekantoor (voor mij van belang i.v.m. het verlengen van mijn visum straks) zou zich nog in Ternate bevinden.

De weg gaat al snel de groene ‘wildernis’ in, een weelderig landschap van groene heuvels met voornamelijk kokospalmplantages en stukken lang gras (alang-alang). De weg kronkelt van links naar rechts, heuvel op, heuvel af, maar is op zich best redelijk en egaal. Onderweg stel ik zo veel mogelijk vragen over wat ik zie. De rit duurt zo’n vier uur, op ongeveer tweederde ervan eten we wat in een islamitisch wegrestaurantje in Malifut. Hier, en in het aangrenzende christelijke Kao is in de jaren 1999-2000 hevig gevochten. Een heel enkele keer zie ik een huis dat zich er naar laat aanzien ooit te zijn afgebrand, maar het zijn er niet veel. Je moet het weten, anders zou je niets vermoeden in dit uitbundig groene landschap en de vrolijk uitziende dorpjes.

Rond een uur of één komen we aan in Tobelo, dat enorm langgerekt blijkt te zijn. Ik dacht er zeker al een kwartier, twintig minuten te zijn, maar we rijden nog een heel stuk door. De uiteindelijke eindbestemming (en mijn voorlopige woonplaats) is de campus van het Padamara college, ooit opgericht als onderdeel van PPLPP-SANRO, maar inmiddels zelfstandig geworden. Ditzelfde geldt overigens voor de ‘credit union’ SARO NIFERO, die in het centrum van Tobelo gevestigd is. De hele campus ligt op zo’n 5 km. buiten Tobelo en is eigendom van de GMIH, de Protestantse kerk van Halmahera.

Ik ben helemaal bekaf na gisteravond slechts anderhalf uur geslapen te hebben en een hele nacht en ochtend gereisd te hebben. Het voelt als namiddag, maar is slechts eind van de ochtend. Na in mijn nieuwe huisje te zijn verwelkomd door Ibu Eton (de uitvoerend directrice) en de rest van de staff van PPLPP-SANRO, wordt me de gelegenheid gegeven om even uit te rusten. Ik slaap tot een uur of half zes, daarna fis ik me snel op en spreek nog even met een vriendelijke jongen die morgen met nog wat andere blanken (er schijnen nog een paar Duitsers op de campus te zitten) wil gaan duiken voor de kust. De jongen heet Hernal. Hij vertelt me tussen neus en lippen dat zijn moeder is omgekomen tijdens het geweld van 1999-2000. Zo komt het conflict natuurlijk wel dichtbij, wanneer mensen er ineens uit zichzelf over gaan vertellen.

De volgende dag, zondag, haalt Ibu Eton me op om naar de kerk te gaan. Vlak voordat we de campus afrijden zie ik in een ogenblik nog drie blanken in een pick-up truck: het zijn de Duitser Volker, die hier al vier jaar woont met vrouw en kind, nog een jongere Duitser en een jonge Amerikaan. Ik verwacht dat zij naar dezelfde kerk gaan, maar achteraf blijkt dat zij bij de plaatselijke pinkstergemeente zijn aangesloten. Wij gaan naar de grote Imanuel-kerk, naast het Synodegebouw van GMIH, dat een nieuw, groter omhulsel krijgt gezien de bouwactiviteiten buiten. Het is een grote kerk, ik schat dat er toch wel zo’n twee- tot driehonderd mensen in zitten, al is dat moeilijk in te schatten als je, zoals ik, een beetje van voren zit en geen overzicht hebt.

De schriftlezing is uit Lucas 18 en omdat ik twee bijbels heb meegenomen (één in het Nederlands en één in het Indonesisch) kan ik dat eens rustig bestuderen. We hebben bij het binnenkomen de liturgie gemist, dus kan ik de volgorde van de dienst niet helemaal volgen, al lijkt deze op het eerste gezicht niet heel veel af te wijken van die in Nederland. Wel jammer is dat de preek te snel gaat en te specialistisch is qua taal om hem echt te kunnen begrijpen, al merk ik dat je wel meer gefocused bent op wat er wordt gezegd dan wanneer je er geen moeite voor hoeft te doen om alles te begrijpen. Het indrukwekkende volume van de samenzang echter, maakt dit meer dan goed. Het blijkt dat tussendoor ook kleinere groepjes gemeenteleden gezamenlijk liederen hebben ingestudeerd en deze brengen zij ook ten gehore.

’s Avonds is er een verjaardagsfeest is van de vrouw van de Bupati, het lokale districtshoofd, waarbij het district (Kabupaten geheten) toch zeker wel zo groot is als één of meerdere Nederlandse provincies schat ik zo. Hier zullen wellicht wat mensen aanwezig zijn die ik vaker zal gaan tegenkomen. Het lijkt een goede manier om me te introduceren. We rijden naar een groot huis vlakbij het Kabupaten-kantoor, blijkbaar de ambtswoning van de Bupati. Het is typisch Indonesisch versierd met honderden plastic stoelen onder een canvas afdak, plechtige troontjes voor de hoofdgasten zelf en een spreekgestoelte. De heersende kleur is geel (van zijn partij Golkar) en er hangen wat verkiezingsposters op. De reden voor dit feest is de verjaardag van de vrouw van de Bupati (ze wordt 48), zodat de regent ‘graag iets voor zijn volk terugdoet’. Er zijn dan ook honderden mensen op afgekomen, zo lijkt het. De lieftallige presentatrice van de avond geeft het woord aan een vrouwelijke dominee, die de avond begint met een halve kerkdienst. Er wordt gezongen en muziek gemaakt, gebeden en gepreekt. De preek van vanavond gaat over Paulus, maar eigenlijk nog veel meer over iemand anders: de weledelgestrenge Bupati Dr. Ir. Hein Namotemo MH MSC etc. etc. van Golkar, namelijk. Net als Paulus, zo krijgen we te horen van de dominee, is Bupati Dr. Ir. Hein Namotemo MH MSC op een missie gestuurd, een hele zware opgave nogal liefst, en wel het leiden van het volk van regentschap Noord Halmahera. Echt niet omdat hij dat zelf nou zo leuk vind hoor, neeeuh… In juni zijn er plaatselijke regentschapsverkiezingen (Noord Halmahera hangt al vol met verkiezingsposters) en we hopen natuurlijk dat Bupati Dr. Ir. Hein Namotemo MH MSC veel succes zal hebben met zijn campagne. ‘Laten we bidden voor Gods zegen tijdens de campagne van Bupati Dr. Hein Namotemo MH MSC, en natuurlijk ook voor zijn lieftallige vrouw…’

Enigszins verbaasd door de blijkbare nauwe banden hier tussen de geestelijkheid en het ondermaanse (maar volgens mij was ik de enige, dus het zal misschien aan mij liggen), wordt het tijd om de Bupati zelf aan het woord te horen. Na een brok zendtijd voor politieke partijen, waarin hij en passant het electoraat vergeving vraagt voor eventuele fouten die hij gemaakt zou kunnen hebben in zijn afgelopen ambtstermijn van 5 jaar, wordt de verjaardagstaart aangesneden en krijgt zoonlief een microfoon onder zijn neus geduwd voor nog wat obligate woorden van waardering. En dan is eindelijk aangebroken waar iedereen écht voor gekomen is: gratis de buik rondeten op kosten van de lokale overheid. Van hetgeen waar ík voor gekomen ben, namelijk het ontmoeten van potentieel interessante mensen komt weinig terecht, ik krijg een vlugge hand en introductie bij de Bupati en zijn vrouw, schud in het voorbijgaan nog een paar handen (al steken de meeste mensen zelf hun hand uit, dat betekent in Indonesië meestal dat ze niet zo belangrijk zijn maar wel mij graag willen leren kennen) en voor ik het weet zitten we weer in de auto naar huis. Nou ja, het was toch best gezellig…

Overigens, in het kader van de komende districtsverkiezingen hier, is de lokale politiek (net als de afgelopen tijd in Nederland) een geliefd gespreksonderwerp geworden. Ik had het er laatst over op kantoor en leerde er dat je erg veel geld nodig hebt om je alleen nog maar kandidaat te stellen namens een politieke partij. Dat kan zeker oplopen tot honderden miljoenen of zelfs een miljard Rupiah (ongeveer 80.000 euro, dat is ook voor onze begrippen veel!). Dit betekent dat alleen rijke ondernemers of mensen uit gegoede families zich verkiesbaar kunnen stellen. Of dat een kandidatuur van iemand wordt financieel mogelijk gemaakt door zakenmensen en ondernemers, aan wie de kandidaten, mochten ze gekozen worden, dan natuurlijk iets moeten teruggeven in de vorm van welgevallige wetgeving, concessies of andere materiële voordelen, om zo deze (ere)schuld in te lossen. Daardoor richt een kandidaat zich bij voorbaat op zijn welgestelde supporters en vervolgens pas op de rest van het electoraat (‘het algemeen belang’). Kan de gewone burger zo nog wel gehoord worden en kan de gemeenschap haar wensen nog wel agenderen bij de politiek? Ik moet ook denken aan wat ik één dezer dagen in het boek van Henk Schulte Nordholt las, dat burgers sinds het Soeharto-tijdperk weliswaar de mogelijkheid hebben om op meerdere partijen te stemmen en ook corrupte bestuurders kunnen afstraffen door ze weg te stemmen, maar dat het karakter van het partijensysteem (het kopen van de kandidatuur omdat partijen niet genoeg fondsen hebben, dit gebeurt op álle niveaus) steeds weer nieuwe corrupte politici voortbrengt.

In zijn algemeenheid ben ik niet kapot van de dagelijkse voorzieningen die ik hier tot mijn beschikking heb, of eigenlijk NIET tot mijn beschikking heb. Wanneer ik ’s ochtends wakker wordt werp ik eerst een blik in mijn (koud) waterbassin, waaruit ik minimaal twee keer per dag (zeker in dit weer) een aantal schepjes van over mijn lijf moet spoelen teneinde mezelf te reinigen. Die is meestal leeg. En wanneer ik aan de kraan draai, komt daar geen water uit. Ik werd de eerste keer doorverwezen naar Volker de Duitser, die een beetje het technische brein is van de campus. Hij bestiert een werkplaats waar jongeren leren houtbewerker te worden, schuin tegenover mijn huisje. Hij vind deze houtwerkplaats zelf overigens maar een van secundair belang, want zijn eigenlijke taak hier is evangelisatie. “I want to turn them into good people”, zegt ‘ie. En over het water, dat komt wel goed. Maar voor nu moet ik een emmer bij de werkplaats vullen en met een loodzware gevulde weer terug naar mijn huisje.

Het valt niet mee om steeds die zware emmers water te moeten gaan halen, ook al is het niet ver van mijn huisje. Ook vanochtend is er geen stroom. Daar hebben ze in de houtwerkplaats geen last van, want daar gebruiken ze een generator. Maar die generator is niet sterk genoeg om alle omliggende huizen er ook nog bij van stroom te kunnen voorzien. Vandaar dat de waterpomp, die in een afgesloten houten kast zit, het water niet naar mijn huis kan pompen, aldus zo begrijp ik het met mijn minimale technische bagage. Wanneer ik de kraan opendraai, hoor je het geluid van een leeglopende fietsband; de kraan zuigt lucht en dan pompt ‘ie helemaal geen water meer. Het zal allemaal wel. Ik vraag me af of ik niet moet voorstellen om te investeren in een eventuele tweede generator, want zes maanden lang elke dag met emmers water sjouwen zie ik toch niet echt zitten. Maar tot op heden moet ik het nog steeds doen.

Een ander onhandig gevolg van het gebrek aan stroom is dat mijn ventilator het nu ook niet meer doet. En dat is een probleem. Mag zo’n apparaat in Nederland een luxeproduct lijken, hier is het bittere noodzaak, een beetje zoals een centrale verwarming in de Nederlandse winter. Daar komt nog bij dat mijn huisje een dak van golfplaten heeft en dan wordt het overdag ook heel warm binnen in je huis. Om dan geen ventilator tot je beschikking te hebben is, zeker voor mijn westerse onvermogen om tropische hitte te verduren, pure zelfkastijding. Je kunt je ramen weliswaar openzetten, maar overdag waait het hier nauwelijks. Het betekent eigenlijk dat je je niet echt kunt verschuilen voor de hitte in je huis. Dan maar naar kantoor. Dat ligt op loopafstand, dus ook daar is geen stroom. Dat betekent dat je alleen op je laptop kunt werken voor zover de accu nog opgeladen is (en dat is meestal maar 1,5 tot 2 uur per dag maximaal). Ook in het kantoor is nauwelijks verkoeling te vinden. Zelfs het binnen doelloos op de bank liggen kan ik eigenlijk nauwelijks verdragen, mijn zweet druipt over de leren bank. Mijn hemel, waar moet je dan heen om de hitte te ontvluchten? Naar buiten is toch geen optie?

Zoals gezegd, ook internet ligt er vanzelfsprekend uit als er green stroom is. Het kan dus soms een paar dagen stil zijn op het emailfront of in het updaten van mijn weblog, terwijl ik dat juist zo actueel mogelijk wil houden. Dat is dus nogal eens frustrerend. Soms wil het nog wel eens zo zijn dat er op de campus en op kantoor weliswaar geen internet is, maar wel in het stadje Tobelo zelf. Maar vaak wordt je ook daar dan weer onverrichterzake teruggestuurd: er is óf ook geen stroom in Tobelo (ze hebben geen generator), óf er zijn weer eens technische problemen, óf er is geen contact met het netwerk (of wat dan ook). ‘Ja, hallo! Jullie hebben een internetcafé en daar zitten altijd whizzkids, dus los het even op!’, zou ik dan het liefst willen roepen, maar dat heeft toch niet veel zin. Dus zit iedereen een beetje gelaten voor zich uit te kijken. ‘Oké, jammer!’, zeggen ik dan maar en ga weer naar huis. Ik heb sinds een paar dagen een fiets gekocht, waarmee ik niet alleen van het openbaar vervoer afhankelijk ben om van en naar Tobelo te reizen. Maar na twee dagen viel deze fiets, die tot een zo’n 200 euro heeft gekost, al van ellende uit elkaar. Vandaag maar op hoge poten terug naar de winkel om ‘m gratis te laten repareren, maar ik ben benieuwd hoe lang ‘ie het volhoudt...



Aankomst en eerste dagen in Jakarta

Dag lezers,

Eindelijk is het zover. Na een wekenlange voorbereiding, bestaande uit diverse cursussen, een medische keuring met meerdere priksessies, gezellige afscheidsactiviteiten en natuurlijk het aanschaffen, bijeen harken en inpakken van al mijn reisbenodigdheden, vertrek ik op maandagmiddag 1 maart vanaf het huis van mijn ouders in Wissenkerke (Zeeland). Natuurlijk verloopt zo'n vertrek heel anders en vooral veel chaotischer dan vantevoren gepland en kom je voor van alles tijd te kort. Dus ook om mijn weblog verder aan te kleden en op te leuken, maar dat komt de komende weken vanzelf wel. Als technische hulpmiddelen (electriciteit, internet, fotocamera) dat toelaten natuurlijk.

Het geeft me een onbehaaglijk gevoel om na een vlug bakkie koffie op maandagmiddag ineens met mijn drie tassen het huis uit te stormen, terwijl het in mijn hoofd nog maalt van de spullen die ik toch wel – of toch niet? – heb meegenomen. Waar heb ik mijn fototoestel eigenlijk ingestopt? En heb ik de uitdraai van mijn e-ticket wel van het bed meegegrist, ik zag hem daar een uur geleden toch nog liggen? Uiteindelijk was dit gepieker allemaal voor niets, maar het kan je behoorlijk bezig houden op zo’n dag. Het was ook wel een afscheid in stijl, na een in mijn beleving iets te korte voorbereiding van slechts twee maanden.

Na het afscheid van mijn ouders en twee meegekomen vrienden op Schiphol, vlieg ik om 21:00 uur weg. De door een vriendin grappig bedoelde voorspelling dat ik naast een klein kind zou kunnen komen te zitten blijkt redelijk profetisch: ik zit er weliswaar schuin achter, maar herrie maakt ze wel, terwijl we nog niet eens zijn opgestegen. Later gaat ze gelukkig snel slapen. Met behulp van mijn I-Pod en een groot aantal spelletjes Tetris, besluit ik na een paar uurtjes te gaan slapen. Wonderwel kan ik zo een uurtje of drie van de reis wegstrepen, dat lukt me anders nooit! Misschien ook niet verwonderlijk met mijn vermoeidheid van de laatste dagen.

Het is best raar om, terwijl het beneden half drie ’s middags is, je ontbijtje naar binnen te werken. Maar dat heb je, wanneer je de tijd tegemoet vliegt. Pas bij de daling naar Kuala Lumpur, waar we een tussenstop moeten maken na een vliegduur van ruim 11 uur, laat de Nederlandse peuter weer van zich horen. Het is lokale tijd rond half vier en 31 C, maar al snel breekt er een enorme tropische regenbui los, om ons er even aan te herinneren dat het regentijd is.

Lokale tijd 17:00 uur, vertrekken we in hetzelfde KLM-vliegtuig, maar met een nieuwe bemanning, naar Jakarta. Rond 18:00 lokale tijd landen we op Soekarno-Hatta Airport. De kretekgeur (kreteks zijn karakteristieke Indonesische kruidnagelsigaretten, die heel zoet ruiken) overvalt me weer zodra ik de aankomsthal binnenloop. De rij voor de immigratie valt deze keer erg mee en behoudens een enkele vraag (How long do you stay? What is your profession?) krijg ik snel de benodigde stempels en kan ik gaan.

Nadat ik de Customs gedeeltelijk kan passeren, ga ik op zoek naar een taxi voor de aankomsthal. Al snel vind ik een deftig ogende standplaats van Silver Bird Executive Taxi’s, met een soort piccolo die bestemmingen noteert. De rit duurt een klein uur, wat nog meevalt, maar we nemen waar mogelijk tolwegen waar we lekker kunnen doorrijden. Eenmaal in de stad is het weer macet (file) als altijd. Rond 20.30 uur check ik in het Formule 1 Hotel in de gegoede wijk Menteng.

Een kamer kost hier omgerekend zo'n 28 euro per nacht. Jeetje, daar kon ik ‘vroeger’ (als backpacker) wekenlang van leven. Het voelt allemaal zodoende allemaal een beetje tegen mijn gewoonte in te gaan (zo voelt het niet alleen, het is zo). Maar het voelt ook wel weer lekker om niet elke eurocent om te hoeven draaien. En het is ook wel nodig om niet zo'n donkere cel met triplex wandjes en zonder ramen te nemen met dure apparatuur (laptop) op zak. Ik heb niet eens genoeg cash om het hotel in één keer te betalen.

Het hotel is niet sjiek, maar wel luxe. De lift, de deuren en de verlichting werken allemaal op een pasje. In het begin weet ik nog niet goed hoe alles werkt, wat me een beetje een naïeve, ‘Alice-in Wonderland-achtige’ indruk doet wekken. Anton is deze luxe gewoon niet zo gewend. De bedienden in het hotel lachen vriendelijk en knikken begrijpend.

Ik neem een weldadige warme(!) douche en zet m’n televisie aan. Er blijkt een beetje politieke onrust te zijn, zowel in het parlement (roerige hoorzittingen) als op straat (demonstraties). Ik begrijp alleen niet waar het precies over gaat. Maar, bedenk ik me, is er op politiek gebied niet altijd wat in de hand in Jakarta?

De volgende dag pas laat wakker, omdat ik een nacht in het vliegtuig gemist heb. De schoonmaakploeg van het hotel klopt op de deur. Ik zeg enigszins verontschuldigend dat ik pas net wakker ben en de schoonmaker zegt dat ‘ie over een uurtje wel terugkomt. Ik scoor een laat ontbijt in een cafeetje in de niet ver weg gelegen backpackersstraat, waar een aantal Britten al aan het bier zitten.

Natuurlijk weer op het heetst van de dag (dat komt ervan als je laat bent) een mobiele telefoon gaan kopen, een robuuste Nokia zonder overbodige toeters en bellen. In de krant van vandaag werd een temperatuur van 35 graden verwacht en met een vochtigheidsgraad van door de 90 procent en mijn onwennigheid met de hitte, besluit ik de rest van de vroege middag weer in het backpackerscafé te slijten en alvast aan mijn dagboek te beginnen. De Britten nemen d'er nog één.

Rond een uur of vier regel ik in het reisbureau even verderop een vliegticket voor zaterdag (01.30, dus eigenlijk is het vertrek vrijdagavond al) naar Ternate. Daarna loop ik naar de Monas, de enige toeristische trekpleister op beperkte afstand, waar het in het park voor Jakartaanse begrippen vrij rustig is. Er komen vooral gezinnen met kinderen, jonge stelletjes en joggers naartoe, naast natuurlijk de water- en souvenirverkopers. Ik maak een paar praatjes en rook een kretekje met enkelen van hen.

De volgende morgen heb ik een gesprek met een hoogleraar van de Universitas Indonesia (UI), de grootste universiteit van het land. Hij heet Thamrin Amal Tomagola, is socioloog en komt zelf van Halmahera. Hij is al op jonge leeftijd naar Jakarta verhuist om er te gaan studeren en is er sindsdien niet heel vaak meer teruggeweest, maar hij heeft alsnog genoeg nuttige namen, telefoonnummers en adviezen voor me. We lunchen in het drukke campuscafé.

Vanmorgen een ontmoeting gehad met een andere door Togetthere uitgezonden Junior Deskundige, Amis Boersma. Zij werkt bij de bekende mensenrechtenorganisatie KontraS in Jakarta, waarvan de leider (Munir) een aantal jaar geleden is vermoord. Hij werd vergiftigd terwijl hij in het vliegtuig zat, op weg naar Nederland voor een bezoek. Aangezien Amis al vier maanden in Jakarta zit en vergelijkbaar werk doet als datgene wat ik ga doen, is het nuttig voor me om haar ervaringen te horen.

Vanavond (of beter gezegd vanacht) vlieg ik van Jakarta naar Ternate, waarna ik opgehaald wordt door mensen van de organisatie PPLPP-SANRO. Zij zullen me naar Tobelo, op Halmahera, brengen. Daar gaat mijn werk zich de komende maanden afspelen. Ik vind het erg spannend. Ik houd jullie op de hoogte.

Tot schrijfs!