zondag 21 maart 2010

Bezoek aan Duma

Het is een gemiddelde dag op het kantoortje van PPLPP. Dat betekent al een hele dag geen stroom en dus loopt iedereen een beetje te lanterfanten. Ik ga maar even aan mijn dagboekje werken. Na een tijdje wordt ik gebeld door Hernal (Al), een jongen die naast me woont op de campus en bij de houtbewerkingsplaats werkt. Ook neemt hij af en toe wat toeristen mee naar de tropische eilandjes in de buurt om te snorkelen of te duiken. Vandaag gaat hij met de Duitsers van de werkplaats (twee jongens die hier een (half) jaar zitten en nog twee bezoekende familieleden) een middagje naar Duma en het meer van Galela. Aangezien ik er nu makkelijk kan komen en er op kantoor toch weer niets te doen is, besluit ik om maar mee te gaan. Ze zitten al op me te wachten in een zwarte pickup truck. De vijf Duitsers, Al en ik gaan op weg naar Duma, met z’n vijven achter in de pickup. Het is een prachtige rit door een vruchtbaar groen landschap, door dorpjes waar mensen enthousiast zwaaien naar de auto vol met blanken en met enkele mooie uitzichten op de kust en de in het binnenland gelegen Dukono vulkaan.

Na ongeveer drie kwartier rijden komen we aan in het dorpje Duma, vlakbij Galela en gelegen aan het Galela-meer. Dit dorpje is tijdens het etnisch-religieuze geweld van 1999-2000 toneel geweest van één van de ergste moordpartijen. We stappen uit bij de verbrande resten van de kerk van Duma. Hier zijn, vertelt Al, zo’n tweehonderd christenen vermoord door moslims, die op twee bewuste dagen de kerk hebben aangevallen, terwijl velen zich er juist voor het geweld wilden beschermen. Al komt zelf uit Duma en heeft de aanval persoonlijk meegemaakt en is, getuige een kogelwond aan zijn been, tot tweemaal toe aan de dood ontsnapt. Hij heeft zijn moeder en enkele andere familieleden (in elk geval een nichtje) verloren in het geweld. Ik durf hem er eigenlijk niet verder naar te vragen.

De verwoeste kerk wordt nu herbouwd als een ‘gebedshuis’, waar Al waarschijnlijk een huis van bezinning mee bedoeld. Er zijn al enkele panelen op geplaatst die de historische komst van het christendom in Duma verbeelden. Links naast de kerk staat het geraamte van de nieuwe kerk al overeind, al is de binnenkant nog geheel volgebouwd met houten steigerpalen. Aan de rechterkant van de verbrande kerk ligt een begraafplaats waar de slachtoffers (‘martelaren’) van de moordpartij liggen begraven, jong en oud, mannen, vrouwen en kinderen.

Ook staat er een groot modelschip, dat een andere tragedie van Duma symboliseert en herdenkt. Al vertelt dat zo’n vierhonderd inwoners van Duma die waren gevlucht voor het geweld en per schip op weg waren naar Manado, een christelijke stad in het noorden van Sulawesi, onderweg met het schip zijn vergaan. Ik heb inderdaad over dit schip gelezen en dat deze ramp werd vergezeld van allerhande beschuldigingen en complottheorieën over de oorzaak van de ramp. Al houdt het op een ongeluk, ook al omdat doelbewuste sabotage of een aanval toch niet kan worden bewezen.

We lopen verder de straat door en recht op het meer af, waaromheen een park met bomen is aangelegd. In het park zijn een aantal kleuterklassen schoolliedjes aan het zingen. Er wordt driftig gezwaaid wanneer we voorbij lopen. In het park is ook een monument neergezet voor Hendrik van Dijken, een Nederlander die in 1866 het christendom in Duma heeft gebracht en er tot zijn dood is blijven wonen. Hij lijkt hier zodoende nog steeds een held. Al geeft me ook het gevoel dat ik hier enorm trots op moet zijn, want hij lacht steeds naar me en zegt dan dat het toch één van mijn voorouders is. Ik ben nu eenmaal de enige Nederlander in het gezelschap, dus waarom ook eigenlijk niet? Ik kijk naar het bord naast het monument, waarop enkele negentiende-eeuwse foto’s van Van Dijken staan. Op één ervan, waarschijnlijk de oudste (aan de lengte van zijn baard te zien), staat Van Dijken temidden van vijf lokale mensen, die met schaarse kleding (mannen met ontbloot bovenlijf en een witte tulband) gehurkt om hem heen zitten en deemoedig naar boven kijken, alsof zich daar zojuist een wonder voltrekt.

We lopen naar een uitzichtspunt van waaruit we een mooi uitzicht hebben op het meer en de beboste heuvels eromheen. Daarna lopen we naar een bank op een houten ponton, waaromheen in verschillende van elkaar afgescheiden netten vissen worden gekweekt.
Na een tijdje gezeten te hebben, lopen we terug naar de auto en rijden naar een ander dorpje, dat ook aan het meer ligt. Al’s moeder komt oorspronkelijk uit dit dorp en een tante van hem heeft een viskwekerij met restaurant, waar we kunnen eten. Er ligt een wirwar van houten planken, die boven de vissenkooien zijn uitgelegd en we lopen eroverheen naar een overdekt houten ponton toe, waarop een aantal stoelen en tafels staan. Twee van de Duitsers springen meteen in het water, een derde, Al en ik volgen even later omdat het warm is en onverteerbaar om anderen in dit weer te zien zwemmen. Het water blijkt gewoonweg warm, echt verkoelend is het maar met mate. Bij het ondergaan van de zon eten we twee borden vol vis, die even daarvoor voor onze neus uit het water worden gehaald. De ondergaande zon en de verschillende schaduwen en kleuren van het licht zorgen voor prachtige plaatjes rondom het meer. De idylle van het dorp, met spelende kinderen aan de waterkant, een groepje voetballende jongens verderop en mystieke koranverzen vanuit een moskee in de verte wordt alleen verstoord door de aanblik van een verwoeste kerk.

Even na zonsondergang lopen we terug over de houten planken en stappen weer in de pickup op weg naar huis. Ik ben blij dat ik ben meegeweest, het was een bijzondere middag en ik kom, na een paar frustrerende dagen vol stroomstoring, watergebrek, onuitstaanbare hitte, allerhande ongedierte, momenten van lichte eenzaamheid en ander ongerief, weer eens met een positief gevoel thuis. Ik heb weer wat mensen beter leren kennen, heb gezien dat ik in een bijzonder prachtige omgeving woon (waar je je niet altijd van bewust bent wanneer je op de campus blijft zitten) en beseft dat een middagje ontspanning mijn hoofd weer helemaal leeg kan maken. Ik kan nu weer even zeggen: ik bof maar dat ik hier mag zijn en dit mag doen. En zo is het.

maandag 15 maart 2010

Eerste indrukken van Halmahera

Dag lezers,
Ik ben nu ruim een week op Halmahera en heb alweer een hoop beleeft. Helaas is de internetverbinding (eigenlijk de hele stroomvoorziening) zó beperkt en onbetrouwbaar, dat ik dagenlang niet heb kunnen mailen, zodoende heeft het volgende verhaal even geduurd.

Ik ben bij vorige week vrijdag (5 maart) gestopt, toen ik in afwachting was van mijn vertrek vanuit Jakarta naar Ternate, een voor mij geheel onbekend deel van Indonesië. Op het vliegveld van Jakarta blijkt dat bijna alle vluchten naar de Molukken, Papua en andere oostelijke bestemmingen op onmogelijke tijdstippen midden in de nacht vertrekken. Om 1.30 uur vertrekt die van ons naar Ternate, met Batavia Air, die, anders dan ik verwachtte, direct naar Ternate vliegt en niet eerst nog stopt te Makassar.

Rond 7 uur lokale tijd (Jakarta-tijd 5 uur, het is op de Molukken dus nóg twee uur later en acht uur later dan bij jullie), net nadat de zon is opgekomen, landen we op Sultan Babullah Airport van Ternate, vlak aan zee gelegen. Aan de andere kant, de kant van het kleine terminalgebouwtje, torent Gunung Gamalama, een rokende vulkaan, boven ons uit. In combinatie met het vroege ochtendlicht en de lage zon een sprookjesachtige entree in Maluku Utara, oftewel de provincie Noord Molukken.
Op het vliegveld wordt ik opgehaald door Anto en een chauffeur, die me naar de haven brengen om van daaruit de ‘speedboat’ (kleine boot met buitenboordmotor waar zo’n 15 mensen in kunnen) naar Sofifi op het eiland Halmahera te nemen. Deze doet er een klein uur over. Aan de kade in Sofifi wordt ik opgehaald door Pak Yance, een toekomstig collega van PPLPP-SANRO, en een chauffeur, die me naar Tobelo brengen. Sofifi is voorbestemd om de nieuwe hoofdstad van de provincie Noord Molukken te worden en er worden dan ook driftig nieuwe overheidsgebouwen neergezet, die de instituties uit Ternate moeten gaan huisvesten. De verhuizing is echter nog in volle gang, het immigratiekantoor (voor mij van belang i.v.m. het verlengen van mijn visum straks) zou zich nog in Ternate bevinden.

De weg gaat al snel de groene ‘wildernis’ in, een weelderig landschap van groene heuvels met voornamelijk kokospalmplantages en stukken lang gras (alang-alang). De weg kronkelt van links naar rechts, heuvel op, heuvel af, maar is op zich best redelijk en egaal. Onderweg stel ik zo veel mogelijk vragen over wat ik zie. De rit duurt zo’n vier uur, op ongeveer tweederde ervan eten we wat in een islamitisch wegrestaurantje in Malifut. Hier, en in het aangrenzende christelijke Kao is in de jaren 1999-2000 hevig gevochten. Een heel enkele keer zie ik een huis dat zich er naar laat aanzien ooit te zijn afgebrand, maar het zijn er niet veel. Je moet het weten, anders zou je niets vermoeden in dit uitbundig groene landschap en de vrolijk uitziende dorpjes.

Rond een uur of één komen we aan in Tobelo, dat enorm langgerekt blijkt te zijn. Ik dacht er zeker al een kwartier, twintig minuten te zijn, maar we rijden nog een heel stuk door. De uiteindelijke eindbestemming (en mijn voorlopige woonplaats) is de campus van het Padamara college, ooit opgericht als onderdeel van PPLPP-SANRO, maar inmiddels zelfstandig geworden. Ditzelfde geldt overigens voor de ‘credit union’ SARO NIFERO, die in het centrum van Tobelo gevestigd is. De hele campus ligt op zo’n 5 km. buiten Tobelo en is eigendom van de GMIH, de Protestantse kerk van Halmahera.
Ik ben helemaal bekaf na gisteravond slechts anderhalf uur geslapen te hebben en een hele nacht en ochtend gereisd te hebben. Het voelt als namiddag, maar is slechts eind van de ochtend. Na in mijn nieuwe huisje te zijn verwelkomd door Ibu Eton (de uitvoerend directrice) en de rest van de staff van PPLPP-SANRO, wordt me de gelegenheid gegeven om even uit te rusten. Ik slaap tot een uur of half zes, daarna fis ik me snel op en spreek nog even met een vriendelijke jongen die morgen met nog wat andere blanken (er schijnen nog een paar Duitsers op de campus te zitten) wil gaan duiken voor de kust. De jongen heet Hernal. Hij vertelt me tussen neus en lippen dat zijn moeder is omgekomen tijdens het geweld van 1999-2000. Zo komt het conflict natuurlijk wel dichtbij, wanneer mensen er ineens uit zichzelf over gaan vertellen.

De volgende dag, zondag, haalt Ibu Eton me op om naar de kerk te gaan. Vlak voordat we de campus afrijden zie ik in een ogenblik nog drie blanken in een pick-up truck: het zijn de Duitser Volker, die hier al vier jaar woont met vrouw en kind, nog een jongere Duitser en een jonge Amerikaan. Ik verwacht dat zij naar dezelfde kerk gaan, maar achteraf blijkt dat zij bij de plaatselijke pinkstergemeente zijn aangesloten. Wij gaan naar de grote Imanuel-kerk, naast het Synodegebouw van GMIH, dat een nieuw, groter omhulsel krijgt gezien de bouwactiviteiten buiten. Het is een grote kerk, ik schat dat er toch wel zo’n twee- tot driehonderd mensen in zitten, al is dat moeilijk in te schatten als je, zoals ik, een beetje van voren zit en geen overzicht hebt.

De schriftlezing is uit Lucas 18 en omdat ik twee bijbels heb meegenomen (één in het Nederlands en één in het Indonesisch) kan ik dat eens rustig bestuderen. We hebben bij het binnenkomen de liturgie gemist, dus kan ik de volgorde van de dienst niet helemaal volgen, al lijkt deze op het eerste gezicht niet heel veel af te wijken van die in Nederland. Wel jammer is dat de preek te snel gaat en te specialistisch is qua taal om hem echt te kunnen begrijpen, al merk ik dat je wel meer gefocused bent op wat er wordt gezegd dan wanneer je er geen moeite voor hoeft te doen om alles te begrijpen. Het indrukwekkende volume van de samenzang echter, maakt dit meer dan goed. Het blijkt dat tussendoor ook kleinere groepjes gemeenteleden gezamenlijk liederen hebben ingestudeerd en deze brengen zij ook ten gehore.

’s Avonds is er een verjaardagsfeest is van de vrouw van de Bupati, het lokale districtshoofd, waarbij het district (Kabupaten geheten) toch zeker wel zo groot is als één of meerdere Nederlandse provincies schat ik zo. Hier zullen wellicht wat mensen aanwezig zijn die ik vaker zal gaan tegenkomen. Het lijkt een goede manier om me te introduceren. We rijden naar een groot huis vlakbij het Kabupaten-kantoor, blijkbaar de ambtswoning van de Bupati. Het is typisch Indonesisch versierd met honderden plastic stoelen onder een canvas afdak, plechtige troontjes voor de hoofdgasten zelf en een spreekgestoelte. De heersende kleur is geel (van zijn partij Golkar) en er hangen wat verkiezingsposters op. De reden voor dit feest is de verjaardag van de vrouw van de Bupati (ze wordt 48), zodat de regent ‘graag iets voor zijn volk terugdoet’. Er zijn dan ook honderden mensen op afgekomen, zo lijkt het. De lieftallige presentatrice van de avond geeft het woord aan een vrouwelijke dominee, die de avond begint met een halve kerkdienst. Er wordt gezongen en muziek gemaakt, gebeden en gepreekt. De preek van vanavond gaat over Paulus, maar eigenlijk nog veel meer over iemand anders: de weledelgestrenge Bupati Dr. Ir. Hein Namotemo MH MSC etc. etc. van Golkar, namelijk. Net als Paulus, zo krijgen we te horen van de dominee, is Bupati Dr. Ir. Hein Namotemo MH MSC op een missie gestuurd, een hele zware opgave nogal liefst, en wel het leiden van het volk van regentschap Noord Halmahera. Echt niet omdat hij dat zelf nou zo leuk vind hoor, neeeuh… In juni zijn er plaatselijke regentschapsverkiezingen (Noord Halmahera hangt al vol met verkiezingsposters) en we hopen natuurlijk dat Bupati Dr. Ir. Hein Namotemo MH MSC veel succes zal hebben met zijn campagne. ‘Laten we bidden voor Gods zegen tijdens de campagne van Bupati Dr. Hein Namotemo MH MSC, en natuurlijk ook voor zijn lieftallige vrouw…’

Enigszins verbaasd door de blijkbare nauwe banden hier tussen de geestelijkheid en het ondermaanse (maar volgens mij was ik de enige, dus het zal misschien aan mij liggen), wordt het tijd om de Bupati zelf aan het woord te horen. Na een brok zendtijd voor politieke partijen, waarin hij en passant het electoraat vergeving vraagt voor eventuele fouten die hij gemaakt zou kunnen hebben in zijn afgelopen ambtstermijn van 5 jaar, wordt de verjaardagstaart aangesneden en krijgt zoonlief een microfoon onder zijn neus geduwd voor nog wat obligate woorden van waardering. En dan is eindelijk aangebroken waar iedereen écht voor gekomen is: gratis de buik rondeten op kosten van de lokale overheid. Van hetgeen waar ík voor gekomen ben, namelijk het ontmoeten van potentieel interessante mensen komt weinig terecht, ik krijg een vlugge hand en introductie bij de Bupati en zijn vrouw, schud in het voorbijgaan nog een paar handen (al steken de meeste mensen zelf hun hand uit, dat betekent in Indonesië meestal dat ze niet zo belangrijk zijn maar wel mij graag willen leren kennen) en voor ik het weet zitten we weer in de auto naar huis. Nou ja, het was toch best gezellig…

Overigens, in het kader van de komende districtsverkiezingen hier, is de lokale politiek (net als de afgelopen tijd in Nederland) een geliefd gespreksonderwerp geworden. Ik had het er laatst over op kantoor en leerde er dat je erg veel geld nodig hebt om je alleen nog maar kandidaat te stellen namens een politieke partij. Dat kan zeker oplopen tot honderden miljoenen of zelfs een miljard Rupiah (ongeveer 80.000 euro, dat is ook voor onze begrippen veel!). Dit betekent dat alleen rijke ondernemers of mensen uit gegoede families zich verkiesbaar kunnen stellen. Of dat een kandidatuur van iemand wordt financieel mogelijk gemaakt door zakenmensen en ondernemers, aan wie de kandidaten, mochten ze gekozen worden, dan natuurlijk iets moeten teruggeven in de vorm van welgevallige wetgeving, concessies of andere materiële voordelen, om zo deze (ere)schuld in te lossen. Daardoor richt een kandidaat zich bij voorbaat op zijn welgestelde supporters en vervolgens pas op de rest van het electoraat (‘het algemeen belang’). Kan de gewone burger zo nog wel gehoord worden en kan de gemeenschap haar wensen nog wel agenderen bij de politiek? Ik moet ook denken aan wat ik één dezer dagen in het boek van Henk Schulte Nordholt las, dat burgers sinds het Soeharto-tijdperk weliswaar de mogelijkheid hebben om op meerdere partijen te stemmen en ook corrupte bestuurders kunnen afstraffen door ze weg te stemmen, maar dat het karakter van het partijensysteem (het kopen van de kandidatuur omdat partijen niet genoeg fondsen hebben, dit gebeurt op álle niveaus) steeds weer nieuwe corrupte politici voortbrengt.

In zijn algemeenheid ben ik niet kapot van de dagelijkse voorzieningen die ik hier tot mijn beschikking heb, of eigenlijk NIET tot mijn beschikking heb. Wanneer ik ’s ochtends wakker wordt werp ik eerst een blik in mijn (koud) waterbassin, waaruit ik minimaal twee keer per dag (zeker in dit weer) een aantal schepjes van over mijn lijf moet spoelen teneinde mezelf te reinigen. Die is meestal leeg. En wanneer ik aan de kraan draai, komt daar geen water uit. Ik werd de eerste keer doorverwezen naar Volker de Duitser, die een beetje het technische brein is van de campus. Hij bestiert een werkplaats waar jongeren leren houtbewerker te worden, schuin tegenover mijn huisje. Hij vind deze houtwerkplaats zelf overigens maar een van secundair belang, want zijn eigenlijke taak hier is evangelisatie. “I want to turn them into good people”, zegt ‘ie. En over het water, dat komt wel goed. Maar voor nu moet ik een emmer bij de werkplaats vullen en met een loodzware gevulde weer terug naar mijn huisje.

Het valt niet mee om steeds die zware emmers water te moeten gaan halen, ook al is het niet ver van mijn huisje. Ook vanochtend is er geen stroom. Daar hebben ze in de houtwerkplaats geen last van, want daar gebruiken ze een generator. Maar die generator is niet sterk genoeg om alle omliggende huizen er ook nog bij van stroom te kunnen voorzien. Vandaar dat de waterpomp, die in een afgesloten houten kast zit, het water niet naar mijn huis kan pompen, aldus zo begrijp ik het met mijn minimale technische bagage. Wanneer ik de kraan opendraai, hoor je het geluid van een leeglopende fietsband; de kraan zuigt lucht en dan pompt ‘ie helemaal geen water meer. Het zal allemaal wel. Ik vraag me af of ik niet moet voorstellen om te investeren in een eventuele tweede generator, want zes maanden lang elke dag met emmers water sjouwen zie ik toch niet echt zitten. Maar tot op heden moet ik het nog steeds doen.

Een ander onhandig gevolg van het gebrek aan stroom is dat mijn ventilator het nu ook niet meer doet. En dat is een probleem. Mag zo’n apparaat in Nederland een luxeproduct lijken, hier is het bittere noodzaak, een beetje zoals een centrale verwarming in de Nederlandse winter. Daar komt nog bij dat mijn huisje een dak van golfplaten heeft en dan wordt het overdag ook heel warm binnen in je huis. Om dan geen ventilator tot je beschikking te hebben is, zeker voor mijn westerse onvermogen om tropische hitte te verduren, pure zelfkastijding. Je kunt je ramen weliswaar openzetten, maar overdag waait het hier nauwelijks. Het betekent eigenlijk dat je je niet echt kunt verschuilen voor de hitte in je huis. Dan maar naar kantoor. Dat ligt op loopafstand, dus ook daar is geen stroom. Dat betekent dat je alleen op je laptop kunt werken voor zover de accu nog opgeladen is (en dat is meestal maar 1,5 tot 2 uur per dag maximaal). Ook in het kantoor is nauwelijks verkoeling te vinden. Zelfs het binnen doelloos op de bank liggen kan ik eigenlijk nauwelijks verdragen, mijn zweet druipt over de leren bank. Mijn hemel, waar moet je dan heen om de hitte te ontvluchten? Naar buiten is toch geen optie?

Zoals gezegd, ook internet ligt er vanzelfsprekend uit als er green stroom is. Het kan dus soms een paar dagen stil zijn op het emailfront of in het updaten van mijn weblog, terwijl ik dat juist zo actueel mogelijk wil houden. Dat is dus nogal eens frustrerend. Soms wil het nog wel eens zo zijn dat er op de campus en op kantoor weliswaar geen internet is, maar wel in het stadje Tobelo zelf. Maar vaak wordt je ook daar dan weer onverrichterzake teruggestuurd: er is óf ook geen stroom in Tobelo (ze hebben geen generator), óf er zijn weer eens technische problemen, óf er is geen contact met het netwerk (of wat dan ook). ‘Ja, hallo! Jullie hebben een internetcafé en daar zitten altijd whizzkids, dus los het even op!’, zou ik dan het liefst willen roepen, maar dat heeft toch niet veel zin. Dus zit iedereen een beetje gelaten voor zich uit te kijken. ‘Oké, jammer!’, zeggen ik dan maar en ga weer naar huis. Ik heb sinds een paar dagen een fiets gekocht, waarmee ik niet alleen van het openbaar vervoer afhankelijk ben om van en naar Tobelo te reizen. Maar na twee dagen viel deze fiets, die tot een zo’n 200 euro heeft gekost, al van ellende uit elkaar. Vandaag maar op hoge poten terug naar de winkel om ‘m gratis te laten repareren, maar ik ben benieuwd hoe lang ‘ie het volhoudt...

vrijdag 5 maart 2010

Aankomst en eerste dagen in Jakarta

Dag lezers,

Eindelijk is het zover. Na een wekenlange voorbereiding, bestaande uit diverse cursussen, een medische keuring met meerdere priksessies, gezellige afscheidsactiviteiten en natuurlijk het aanschaffen, bijeen harken en inpakken van al mijn reisbenodigdheden, vertrek ik op maandagmiddag 1 maart vanaf het huis van mijn ouders in Wissenkerke (Zeeland). Natuurlijk verloopt zo'n vertrek heel anders en vooral veel chaotischer dan vantevoren gepland en kom je voor van alles tijd te kort. Dus ook om mijn weblog verder aan te kleden en op te leuken, maar dat komt de komende weken vanzelf wel. Als technische hulpmiddelen (electriciteit, internet, fotocamera) dat toelaten natuurlijk.

Het geeft me een onbehaaglijk gevoel om na een vlug bakkie koffie op maandagmiddag ineens met mijn drie tassen het huis uit te stormen, terwijl het in mijn hoofd nog maalt van de spullen die ik toch wel – of toch niet? – heb meegenomen. Waar heb ik mijn fototoestel eigenlijk ingestopt? En heb ik de uitdraai van mijn e-ticket wel van het bed meegegrist, ik zag hem daar een uur geleden toch nog liggen? Uiteindelijk was dit gepieker allemaal voor niets, maar het kan je behoorlijk bezig houden op zo’n dag. Het was ook wel een afscheid in stijl, na een in mijn beleving iets te korte voorbereiding van slechts twee maanden.

Na het afscheid van mijn ouders en twee meegekomen vrienden op Schiphol, vlieg ik om 21:00 uur weg. De door een vriendin grappig bedoelde voorspelling dat ik naast een klein kind zou kunnen komen te zitten blijkt redelijk profetisch: ik zit er weliswaar schuin achter, maar herrie maakt ze wel, terwijl we nog niet eens zijn opgestegen. Later gaat ze gelukkig snel slapen. Met behulp van mijn I-Pod en een groot aantal spelletjes Tetris, besluit ik na een paar uurtjes te gaan slapen. Wonderwel kan ik zo een uurtje of drie van de reis wegstrepen, dat lukt me anders nooit! Misschien ook niet verwonderlijk met mijn vermoeidheid van de laatste dagen.

Het is best raar om, terwijl het beneden half drie ’s middags is, je ontbijtje naar binnen te werken. Maar dat heb je, wanneer je de tijd tegemoet vliegt. Pas bij de daling naar Kuala Lumpur, waar we een tussenstop moeten maken na een vliegduur van ruim 11 uur, laat de Nederlandse peuter weer van zich horen. Het is lokale tijd rond half vier en 31 C, maar al snel breekt er een enorme tropische regenbui los, om ons er even aan te herinneren dat het regentijd is.

Lokale tijd 17:00 uur, vertrekken we in hetzelfde KLM-vliegtuig, maar met een nieuwe bemanning, naar Jakarta. Rond 18:00 lokale tijd landen we op Soekarno-Hatta Airport. De kretekgeur (kreteks zijn karakteristieke Indonesische kruidnagelsigaretten, die heel zoet ruiken) overvalt me weer zodra ik de aankomsthal binnenloop. De rij voor de immigratie valt deze keer erg mee en behoudens een enkele vraag (How long do you stay? What is your profession?) krijg ik snel de benodigde stempels en kan ik gaan.

Nadat ik de Customs gedeeltelijk kan passeren, ga ik op zoek naar een taxi voor de aankomsthal. Al snel vind ik een deftig ogende standplaats van Silver Bird Executive Taxi’s, met een soort piccolo die bestemmingen noteert. De rit duurt een klein uur, wat nog meevalt, maar we nemen waar mogelijk tolwegen waar we lekker kunnen doorrijden. Eenmaal in de stad is het weer macet (file) als altijd. Rond 20.30 uur check ik in het Formule 1 Hotel in de gegoede wijk Menteng.

Een kamer kost hier omgerekend zo'n 28 euro per nacht. Jeetje, daar kon ik ‘vroeger’ (als backpacker) wekenlang van leven. Het voelt allemaal zodoende allemaal een beetje tegen mijn gewoonte in te gaan (zo voelt het niet alleen, het is zo). Maar het voelt ook wel weer lekker om niet elke eurocent om te hoeven draaien. En het is ook wel nodig om niet zo'n donkere cel met triplex wandjes en zonder ramen te nemen met dure apparatuur (laptop) op zak. Ik heb niet eens genoeg cash om het hotel in één keer te betalen.

Het hotel is niet sjiek, maar wel luxe. De lift, de deuren en de verlichting werken allemaal op een pasje. In het begin weet ik nog niet goed hoe alles werkt, wat me een beetje een naïeve, ‘Alice-in Wonderland-achtige’ indruk doet wekken. Anton is deze luxe gewoon niet zo gewend. De bedienden in het hotel lachen vriendelijk en knikken begrijpend.

Ik neem een weldadige warme(!) douche en zet m’n televisie aan. Er blijkt een beetje politieke onrust te zijn, zowel in het parlement (roerige hoorzittingen) als op straat (demonstraties). Ik begrijp alleen niet waar het precies over gaat. Maar, bedenk ik me, is er op politiek gebied niet altijd wat in de hand in Jakarta?

De volgende dag pas laat wakker, omdat ik een nacht in het vliegtuig gemist heb. De schoonmaakploeg van het hotel klopt op de deur. Ik zeg enigszins verontschuldigend dat ik pas net wakker ben en de schoonmaker zegt dat ‘ie over een uurtje wel terugkomt. Ik scoor een laat ontbijt in een cafeetje in de niet ver weg gelegen backpackersstraat, waar een aantal Britten al aan het bier zitten.

Natuurlijk weer op het heetst van de dag (dat komt ervan als je laat bent) een mobiele telefoon gaan kopen, een robuuste Nokia zonder overbodige toeters en bellen. In de krant van vandaag werd een temperatuur van 35 graden verwacht en met een vochtigheidsgraad van door de 90 procent en mijn onwennigheid met de hitte, besluit ik de rest van de vroege middag weer in het backpackerscafé te slijten en alvast aan mijn dagboek te beginnen. De Britten nemen d'er nog één.

Rond een uur of vier regel ik in het reisbureau even verderop een vliegticket voor zaterdag (01.30, dus eigenlijk is het vertrek vrijdagavond al) naar Ternate. Daarna loop ik naar de Monas, de enige toeristische trekpleister op beperkte afstand, waar het in het park voor Jakartaanse begrippen vrij rustig is. Er komen vooral gezinnen met kinderen, jonge stelletjes en joggers naartoe, naast natuurlijk de water- en souvenirverkopers. Ik maak een paar praatjes en rook een kretekje met enkelen van hen.

De volgende morgen heb ik een gesprek met een hoogleraar van de Universitas Indonesia (UI), de grootste universiteit van het land. Hij heet Thamrin Amal Tomagola, is socioloog en komt zelf van Halmahera. Hij is al op jonge leeftijd naar Jakarta verhuist om er te gaan studeren en is er sindsdien niet heel vaak meer teruggeweest, maar hij heeft alsnog genoeg nuttige namen, telefoonnummers en adviezen voor me. We lunchen in het drukke campuscafé.

Vanmorgen een ontmoeting gehad met een andere door Togetthere uitgezonden Junior Deskundige, Amis Boersma. Zij werkt bij de bekende mensenrechtenorganisatie kontraS in Jakarta, waarvan de leider (Munir) een aantal jaar geleden is vermoord. Hij werd vergiftigd terwijl hij in het vliegtuig zat, op weg naar Nederland voor een bezoek. Aangezien Amis al vier maanden in Jakarta zit en vergelijkbaar werk doet als datgene wat ik ga doen, is het nuttig voor me om haar ervaringen te horen.

Vanavond (of beter gezegd vanacht) vlieg ik van Jakarta naar Ternate, waarna ik opgehaald wordt door mensen van de organisatie PPLPP-SANRO. Zij zullen me naar Tobelo, op Halmahera, brengen. Daar gaat mijn werk zich de komende maanden afspelen. Ik vind het erg spannend. Ik houd jullie op de hoogte.

Tot schrijfs!