Dag lezers,
Ik ben nu ruim een week op Halmahera en heb alweer een hoop beleeft. Helaas is de internetverbinding (eigenlijk de hele stroomvoorziening) zó beperkt en onbetrouwbaar, dat ik dagenlang niet heb kunnen mailen, zodoende heeft het volgende verhaal even geduurd.
Ik ben bij vorige week vrijdag (5 maart) gestopt, toen ik in afwachting was van mijn vertrek vanuit Jakarta naar Ternate, een voor mij geheel onbekend deel van Indonesië. Op het vliegveld van Jakarta blijkt dat bijna alle vluchten naar de Molukken, Papua en andere oostelijke bestemmingen op onmogelijke tijdstippen midden in de nacht vertrekken. Om 1.30 uur vertrekt die van ons naar Ternate, met Batavia Air, die, anders dan ik verwachtte, direct naar Ternate vliegt en niet eerst nog stopt te Makassar.
Rond 7 uur lokale tijd (Jakarta-tijd 5 uur, het is op de Molukken dus nóg twee uur later en acht uur later dan bij jullie), net nadat de zon is opgekomen, landen we op Sultan Babullah Airport van Ternate, vlak aan zee gelegen. Aan de andere kant, de kant van het kleine terminalgebouwtje, torent Gunung Gamalama, een rokende vulkaan, boven ons uit. In combinatie met het vroege ochtendlicht en de lage zon een sprookjesachtige entree in Maluku Utara, oftewel de provincie Noord Molukken.
Op het vliegveld wordt ik opgehaald door Anto en een chauffeur, die me naar de haven brengen om van daaruit de ‘speedboat’ (kleine boot met buitenboordmotor waar zo’n 15 mensen in kunnen) naar Sofifi op het eiland Halmahera te nemen. Deze doet er een klein uur over. Aan de kade in Sofifi wordt ik opgehaald door Pak Yance, een toekomstig collega van PPLPP-SANRO, en een chauffeur, die me naar Tobelo brengen. Sofifi is voorbestemd om de nieuwe hoofdstad van de provincie Noord Molukken te worden en er worden dan ook driftig nieuwe overheidsgebouwen neergezet, die de instituties uit Ternate moeten gaan huisvesten. De verhuizing is echter nog in volle gang, het immigratiekantoor (voor mij van belang i.v.m. het verlengen van mijn visum straks) zou zich nog in Ternate bevinden.
De weg gaat al snel de groene ‘wildernis’ in, een weelderig landschap van groene heuvels met voornamelijk kokospalmplantages en stukken lang gras (alang-alang). De weg kronkelt van links naar rechts, heuvel op, heuvel af, maar is op zich best redelijk en egaal. Onderweg stel ik zo veel mogelijk vragen over wat ik zie. De rit duurt zo’n vier uur, op ongeveer tweederde ervan eten we wat in een islamitisch wegrestaurantje in Malifut. Hier, en in het aangrenzende christelijke Kao is in de jaren 1999-2000 hevig gevochten. Een heel enkele keer zie ik een huis dat zich er naar laat aanzien ooit te zijn afgebrand, maar het zijn er niet veel. Je moet het weten, anders zou je niets vermoeden in dit uitbundig groene landschap en de vrolijk uitziende dorpjes.
Rond een uur of één komen we aan in Tobelo, dat enorm langgerekt blijkt te zijn. Ik dacht er zeker al een kwartier, twintig minuten te zijn, maar we rijden nog een heel stuk door. De uiteindelijke eindbestemming (en mijn voorlopige woonplaats) is de campus van het Padamara college, ooit opgericht als onderdeel van PPLPP-SANRO, maar inmiddels zelfstandig geworden. Ditzelfde geldt overigens voor de ‘credit union’ SARO NIFERO, die in het centrum van Tobelo gevestigd is. De hele campus ligt op zo’n 5 km. buiten Tobelo en is eigendom van de GMIH, de Protestantse kerk van Halmahera.
Ik ben helemaal bekaf na gisteravond slechts anderhalf uur geslapen te hebben en een hele nacht en ochtend gereisd te hebben. Het voelt als namiddag, maar is slechts eind van de ochtend. Na in mijn nieuwe huisje te zijn verwelkomd door Ibu Eton (de uitvoerend directrice) en de rest van de staff van PPLPP-SANRO, wordt me de gelegenheid gegeven om even uit te rusten. Ik slaap tot een uur of half zes, daarna fis ik me snel op en spreek nog even met een vriendelijke jongen die morgen met nog wat andere blanken (er schijnen nog een paar Duitsers op de campus te zitten) wil gaan duiken voor de kust. De jongen heet Hernal. Hij vertelt me tussen neus en lippen dat zijn moeder is omgekomen tijdens het geweld van 1999-2000. Zo komt het conflict natuurlijk wel dichtbij, wanneer mensen er ineens uit zichzelf over gaan vertellen.
De volgende dag, zondag, haalt Ibu Eton me op om naar de kerk te gaan. Vlak voordat we de campus afrijden zie ik in een ogenblik nog drie blanken in een pick-up truck: het zijn de Duitser Volker, die hier al vier jaar woont met vrouw en kind, nog een jongere Duitser en een jonge Amerikaan. Ik verwacht dat zij naar dezelfde kerk gaan, maar achteraf blijkt dat zij bij de plaatselijke pinkstergemeente zijn aangesloten. Wij gaan naar de grote Imanuel-kerk, naast het Synodegebouw van GMIH, dat een nieuw, groter omhulsel krijgt gezien de bouwactiviteiten buiten. Het is een grote kerk, ik schat dat er toch wel zo’n twee- tot driehonderd mensen in zitten, al is dat moeilijk in te schatten als je, zoals ik, een beetje van voren zit en geen overzicht hebt.
De schriftlezing is uit Lucas 18 en omdat ik twee bijbels heb meegenomen (één in het Nederlands en één in het Indonesisch) kan ik dat eens rustig bestuderen. We hebben bij het binnenkomen de liturgie gemist, dus kan ik de volgorde van de dienst niet helemaal volgen, al lijkt deze op het eerste gezicht niet heel veel af te wijken van die in Nederland. Wel jammer is dat de preek te snel gaat en te specialistisch is qua taal om hem echt te kunnen begrijpen, al merk ik dat je wel meer gefocused bent op wat er wordt gezegd dan wanneer je er geen moeite voor hoeft te doen om alles te begrijpen. Het indrukwekkende volume van de samenzang echter, maakt dit meer dan goed. Het blijkt dat tussendoor ook kleinere groepjes gemeenteleden gezamenlijk liederen hebben ingestudeerd en deze brengen zij ook ten gehore.
’s Avonds is er een verjaardagsfeest is van de vrouw van de Bupati, het lokale districtshoofd, waarbij het district (Kabupaten geheten) toch zeker wel zo groot is als één of meerdere Nederlandse provincies schat ik zo. Hier zullen wellicht wat mensen aanwezig zijn die ik vaker zal gaan tegenkomen. Het lijkt een goede manier om me te introduceren. We rijden naar een groot huis vlakbij het Kabupaten-kantoor, blijkbaar de ambtswoning van de Bupati. Het is typisch Indonesisch versierd met honderden plastic stoelen onder een canvas afdak, plechtige troontjes voor de hoofdgasten zelf en een spreekgestoelte. De heersende kleur is geel (van zijn partij Golkar) en er hangen wat verkiezingsposters op. De reden voor dit feest is de verjaardag van de vrouw van de Bupati (ze wordt 48), zodat de regent ‘graag iets voor zijn volk terugdoet’. Er zijn dan ook honderden mensen op afgekomen, zo lijkt het. De lieftallige presentatrice van de avond geeft het woord aan een vrouwelijke dominee, die de avond begint met een halve kerkdienst. Er wordt gezongen en muziek gemaakt, gebeden en gepreekt. De preek van vanavond gaat over Paulus, maar eigenlijk nog veel meer over iemand anders: de weledelgestrenge Bupati Dr. Ir. Hein Namotemo MH MSC etc. etc. van Golkar, namelijk. Net als Paulus, zo krijgen we te horen van de dominee, is Bupati Dr. Ir. Hein Namotemo MH MSC op een missie gestuurd, een hele zware opgave nogal liefst, en wel het leiden van het volk van regentschap Noord Halmahera. Echt niet omdat hij dat zelf nou zo leuk vind hoor, neeeuh… In juni zijn er plaatselijke regentschapsverkiezingen (Noord Halmahera hangt al vol met verkiezingsposters) en we hopen natuurlijk dat Bupati Dr. Ir. Hein Namotemo MH MSC veel succes zal hebben met zijn campagne. ‘Laten we bidden voor Gods zegen tijdens de campagne van Bupati Dr. Hein Namotemo MH MSC, en natuurlijk ook voor zijn lieftallige vrouw…’
Enigszins verbaasd door de blijkbare nauwe banden hier tussen de geestelijkheid en het ondermaanse (maar volgens mij was ik de enige, dus het zal misschien aan mij liggen), wordt het tijd om de Bupati zelf aan het woord te horen. Na een brok zendtijd voor politieke partijen, waarin hij en passant het electoraat vergeving vraagt voor eventuele fouten die hij gemaakt zou kunnen hebben in zijn afgelopen ambtstermijn van 5 jaar, wordt de verjaardagstaart aangesneden en krijgt zoonlief een microfoon onder zijn neus geduwd voor nog wat obligate woorden van waardering. En dan is eindelijk aangebroken waar iedereen écht voor gekomen is: gratis de buik rondeten op kosten van de lokale overheid. Van hetgeen waar ík voor gekomen ben, namelijk het ontmoeten van potentieel interessante mensen komt weinig terecht, ik krijg een vlugge hand en introductie bij de Bupati en zijn vrouw, schud in het voorbijgaan nog een paar handen (al steken de meeste mensen zelf hun hand uit, dat betekent in Indonesië meestal dat ze niet zo belangrijk zijn maar wel mij graag willen leren kennen) en voor ik het weet zitten we weer in de auto naar huis. Nou ja, het was toch best gezellig…
Overigens, in het kader van de komende districtsverkiezingen hier, is de lokale politiek (net als de afgelopen tijd in Nederland) een geliefd gespreksonderwerp geworden. Ik had het er laatst over op kantoor en leerde er dat je erg veel geld nodig hebt om je alleen nog maar kandidaat te stellen namens een politieke partij. Dat kan zeker oplopen tot honderden miljoenen of zelfs een miljard Rupiah (ongeveer 80.000 euro, dat is ook voor onze begrippen veel!). Dit betekent dat alleen rijke ondernemers of mensen uit gegoede families zich verkiesbaar kunnen stellen. Of dat een kandidatuur van iemand wordt financieel mogelijk gemaakt door zakenmensen en ondernemers, aan wie de kandidaten, mochten ze gekozen worden, dan natuurlijk iets moeten teruggeven in de vorm van welgevallige wetgeving, concessies of andere materiële voordelen, om zo deze (ere)schuld in te lossen. Daardoor richt een kandidaat zich bij voorbaat op zijn welgestelde supporters en vervolgens pas op de rest van het electoraat (‘het algemeen belang’). Kan de gewone burger zo nog wel gehoord worden en kan de gemeenschap haar wensen nog wel agenderen bij de politiek? Ik moet ook denken aan wat ik één dezer dagen in het boek van Henk Schulte Nordholt las, dat burgers sinds het Soeharto-tijdperk weliswaar de mogelijkheid hebben om op meerdere partijen te stemmen en ook corrupte bestuurders kunnen afstraffen door ze weg te stemmen, maar dat het karakter van het partijensysteem (het kopen van de kandidatuur omdat partijen niet genoeg fondsen hebben, dit gebeurt op álle niveaus) steeds weer nieuwe corrupte politici voortbrengt.
In zijn algemeenheid ben ik niet kapot van de dagelijkse voorzieningen die ik hier tot mijn beschikking heb, of eigenlijk NIET tot mijn beschikking heb. Wanneer ik ’s ochtends wakker wordt werp ik eerst een blik in mijn (koud) waterbassin, waaruit ik minimaal twee keer per dag (zeker in dit weer) een aantal schepjes van over mijn lijf moet spoelen teneinde mezelf te reinigen. Die is meestal leeg. En wanneer ik aan de kraan draai, komt daar geen water uit. Ik werd de eerste keer doorverwezen naar Volker de Duitser, die een beetje het technische brein is van de campus. Hij bestiert een werkplaats waar jongeren leren houtbewerker te worden, schuin tegenover mijn huisje. Hij vind deze houtwerkplaats zelf overigens maar een van secundair belang, want zijn eigenlijke taak hier is evangelisatie. “I want to turn them into good people”, zegt ‘ie. En over het water, dat komt wel goed. Maar voor nu moet ik een emmer bij de werkplaats vullen en met een loodzware gevulde weer terug naar mijn huisje.
Het valt niet mee om steeds die zware emmers water te moeten gaan halen, ook al is het niet ver van mijn huisje. Ook vanochtend is er geen stroom. Daar hebben ze in de houtwerkplaats geen last van, want daar gebruiken ze een generator. Maar die generator is niet sterk genoeg om alle omliggende huizen er ook nog bij van stroom te kunnen voorzien. Vandaar dat de waterpomp, die in een afgesloten houten kast zit, het water niet naar mijn huis kan pompen, aldus zo begrijp ik het met mijn minimale technische bagage. Wanneer ik de kraan opendraai, hoor je het geluid van een leeglopende fietsband; de kraan zuigt lucht en dan pompt ‘ie helemaal geen water meer. Het zal allemaal wel. Ik vraag me af of ik niet moet voorstellen om te investeren in een eventuele tweede generator, want zes maanden lang elke dag met emmers water sjouwen zie ik toch niet echt zitten. Maar tot op heden moet ik het nog steeds doen.
Een ander onhandig gevolg van het gebrek aan stroom is dat mijn ventilator het nu ook niet meer doet. En dat is een probleem. Mag zo’n apparaat in Nederland een luxeproduct lijken, hier is het bittere noodzaak, een beetje zoals een centrale verwarming in de Nederlandse winter. Daar komt nog bij dat mijn huisje een dak van golfplaten heeft en dan wordt het overdag ook heel warm binnen in je huis. Om dan geen ventilator tot je beschikking te hebben is, zeker voor mijn westerse onvermogen om tropische hitte te verduren, pure zelfkastijding. Je kunt je ramen weliswaar openzetten, maar overdag waait het hier nauwelijks. Het betekent eigenlijk dat je je niet echt kunt verschuilen voor de hitte in je huis. Dan maar naar kantoor. Dat ligt op loopafstand, dus ook daar is geen stroom. Dat betekent dat je alleen op je laptop kunt werken voor zover de accu nog opgeladen is (en dat is meestal maar 1,5 tot 2 uur per dag maximaal). Ook in het kantoor is nauwelijks verkoeling te vinden. Zelfs het binnen doelloos op de bank liggen kan ik eigenlijk nauwelijks verdragen, mijn zweet druipt over de leren bank. Mijn hemel, waar moet je dan heen om de hitte te ontvluchten? Naar buiten is toch geen optie?
Zoals gezegd, ook internet ligt er vanzelfsprekend uit als er green stroom is. Het kan dus soms een paar dagen stil zijn op het emailfront of in het updaten van mijn weblog, terwijl ik dat juist zo actueel mogelijk wil houden. Dat is dus nogal eens frustrerend. Soms wil het nog wel eens zo zijn dat er op de campus en op kantoor weliswaar geen internet is, maar wel in het stadje Tobelo zelf. Maar vaak wordt je ook daar dan weer onverrichterzake teruggestuurd: er is óf ook geen stroom in Tobelo (ze hebben geen generator), óf er zijn weer eens technische problemen, óf er is geen contact met het netwerk (of wat dan ook). ‘Ja, hallo! Jullie hebben een internetcafé en daar zitten altijd whizzkids, dus los het even op!’, zou ik dan het liefst willen roepen, maar dat heeft toch niet veel zin. Dus zit iedereen een beetje gelaten voor zich uit te kijken. ‘Oké, jammer!’, zeggen ik dan maar en ga weer naar huis. Ik heb sinds een paar dagen een fiets gekocht, waarmee ik niet alleen van het openbaar vervoer afhankelijk ben om van en naar Tobelo te reizen. Maar na twee dagen viel deze fiets, die tot een zo’n 200 euro heeft gekost, al van ellende uit elkaar. Vandaag maar op hoge poten terug naar de winkel om ‘m gratis te laten repareren, maar ik ben benieuwd hoe lang ‘ie het volhoudt...
maandag 15 maart 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten