Beste lezers,
Vorige keer heb ik het gehad over het gevaar van sociale conflicten, die voortkomen uit onduidelijkheden over de status en grenzen van (landbouw)grond, zoals in de dorpen Birinoa en Togoliua. Andere problemen waar PPLPP in de dorpen mee te maken krijgt zijn meer natuurlijk van aard. Vandaag ga ik het hebben over het dorp Daru, dat langzaam wordt opgegeten door de zee. Daru is één van de vier proefdorpen waar PPLPP informatie heeft verzameld voor een toekomstig programma, dat dorpsbewoners weerbaar moet maken tegen herhaaldelijke kleine natuurrampen, zoals overstromingen en aardverschuivingen.
Wanneer ze in een dorp beginnen te werken, gebruikt PPLPP een aantal methoden om informatie van de dorpsbevolking te kunnen krijgen over de natuurlijke en sociale omstandigheden in het dorp en de bewoners zo ook te laten aangeven wat zij belangrijk vinden. Zo laten ze de bewoners bijvoorbeeld een village mapping maken, waarbij in groepjes een plattegrond van het dorp gemaakt wordt en dorpelingen worden aangemoedigd na te denken en te discussiëren over de (plaats van) voorzieningen in het dorp en zo ook problemen en belemmeringen bespreekbaar te maken.
Ook worden de verschillende dorpsinstituties, economische sectoren en natuurlijke hulpbronnen in kaart gebracht. Dit gebeurt met zo’n 30 afgevaardigden van de dorpsraad en verschillende tokoh masyarakat, sleutelfiguren in een dorp die de verschillende (in)formele instituties in een dorp vertegenwoordigen, zoals de dominee en kerkenraad (in christelijke dorpen; in moslimdorpen zijn dit de imam en het moskeebestuur), adatleiders (adat wordt vaak vertaald als traditioneel lokaal gewoonterecht, maar is in de praktijk veel breder, meer als een alomvattende lokale verzameling van gebruiken, gedragsregels en morele levensfilosofie), maar ook bijvoorbeeld vrouwengroepen, jongerenvertegenwoordigers en ondernemers uit het dorp.
Tevens wordt er een seizoenskalender gemaakt, waarmee de landbouwcyclus (wanneer worden welke gewassen verbouwd en welke werkzaamheden uitgevoerd?) inzichtelijk wordt gemaakt of waarin weersomstandigheden die van invloed zijn op het (dys)functioneren van het dorp en de dorpseconomie naar voren komen. Tenslotte wordt er gezamenlijk een dorpsgeschiedenis opgesteld. Dit alles dwingt de dorpsbewoners niet alleen om op een praktische, laagdrempelige manier na te denken over hun dorp en dagelijkse bezigheden, maar ook om met elkaar in discussie te gaan en samen te werken. Eventuele conflicten of scheve machtsverhoudingen die het dorp in zijn ontwikkeling belemmeren kunnen zo ook zichtbaar gemaakt worden, waarbij wordt geprobeerd mensen verantwoordelijkheid te laten nemen voor het benoemen en prioriteren van eventuele problemen in een dorp. Alle hiervoor genoemde dorpsactiviteiten worden uiteindelijk verder uitgewerkt door enkele dorpelingen en naar de gemeenschap terug gerapporteerd. Uiteindelijk ontstaat hiermee, althans dit is de bedoeling, een weerbare, betrokken dorpsgemeenschap, die op een transparante manier bestuurd wordt en haar leiders kritisch controleert.
In het kader van het in het vorige bericht genoemde bezoek van de ICCO-delegatie en een onderzoeker rampenstudies van de universiteit van Wageningen aan Halmahera, hebben we ook een werkbezoek gebracht aan Daru. Het is al laat in de middag wanneer we in Daru aankomen, dus gaan we meteen met een flinke dorpsafvaardiging op stoeltjes onder grote een nangka-boom (een nangka is een grote vrucht met stekels) zitten. We stellen ons voor en vragen het dorp om ons de dorpsplattegrond te laten zien, die tijdens de door PPLPP geleide sessie door de dorpelingen is gemaakt en geanalyseerd. Daru ligt direct aan zee, in een prachtige baai, maar heeft de afgelopen dertig jaar een groot deel van zijn kustlijn verzwolgen zien worden door het oprukkende zeewater. Deze sluipende kusterosie wordt door de mensen hier abrasi genoemd.
We gaan kijken bij het strand, waar een houten meter staat, die de hoogte van het zeewater meet. Er staan er drie, verspreid langs de kustlijn van Daru. De meter is een nogal ongecompliceerde, zelfgemaakte paal met verschillende (niet echt geijkte) hoogtestanden erop. Een aantal keer per jaar is de vloed zodanig hoog dat de huizen en sanitaire voorzieningen direct aan het strand onder water lopen. Op onze vraag waarvoor de meter gebruikt wordt, komt niet echt een duidelijk antwoord: zo kunnen we zien hoe hoog het water is. Ja, ok, maar dat zien ze ook wanneer de boel onder water staat en bovendien leiden hoge waterstanden blijkbaar niet direct tot ontruiming of andere dringende maatregelen of actieplannen.
Op termijn ziet het er naar uit dat het kleine stukje strand dat er nog is ook zal worden verzwolgen door de zee en dat de vissersboten dus niet meer het water in gelaten kunnen worden. Nu is visserij gelukkig niet meer de belangrijkste economische activiteit van het dorp (dat is kokosnotenteelt), maar toch kan het voor veel mensen ingrijpende gevolgen hebben en zal een groot gedeelte van het dorp naar hogere delen moeten worden verplaatst. Hoewel dit scenario zich al in de komende 5-10 jaar zou kunnen voltrekken, heeft men in het dorp nog geen concrete evacuatieplannen gemaakt. Het lijkt een naderende overstroming, met alle schade van dien, gelaten af te wachten, vooraleer men in actie komt.
Weer terug onder de boom, blijkt dat de grond waarop de huizen staan lager te liggen dan de weg. Bij hevige of langdurige regenval lopen een aantal keer per jaar deze huizen en omliggende grond onder water. Men weet eigenlijk precies wat men nodig heeft: een aantal gegraven en goed onderhouden afwateringskanalen zouden het ergste leed kunnen voorkomen. Maar men wacht enigszins apathisch tot de regering dit komt doen, terwijl men als dorpsgemeenschap zelf niet in actie komt en blijft afwachten.
PPLPP probeert daarom met haar programma een actievere dorpsgemeenschap te creëren door er een pemerintah desa (dorpsregering) en een dorps’parlement’ te stichten, dat de dorpelingen een forum geeft om met elkaar samen te werken, plannen te maken en uit te voeren. Tevens moet een versterking van gekozen dorpsinstituties ook de dorpsleiders democratischer en transparanter laten functioneren, omdat ze immers ter verantwoording kunnen worden geroepen of zelfs worden weggestemd door hun dorpsgenoten . Maar in de praktijk is het een hele klus om de vaak zeer passieve dorpsbewoners en de ongelijke machtsverhoudingen in een dorp te veranderen. Dit kost veel tijd en overredingskracht en (dorps-)democratie laat zich ook hier niet zomaar neerplanten. Dat moet over een langere periode, met vallen en opstaan, langzaam wortel schieten.
Volgende week zal ik berichten over mijn bezoek aan Buli, een afgelegen stadje in het oosten van Halmahera, waar lokale dorpsgemeenschappen geconfronteerd worden met ingrijpende bosbouw- en mijnbouwactiviteiten, met alle potentiële natuurlijke én sociale bedreigingen van dien. Tot dan!
donderdag 29 april 2010
zaterdag 17 april 2010
Landkwesties en sociale conflicten
Hier weer eens een update. Allereerst even over mij persoonlijk: ik heb de indruk dat ik hier wel zo’n beetje geacclimatiseerd ben. Zo’n twee weken geleden hebben mijn collega’s van kantoor een dagje vrij genomen om een grote watertank die bij me afgeleverd werd, met een houten platform waarop deze kon staan, bij mijn huisje te installeren. Sindsdien heb ik dus zowaar stromend water uit de kraan, waarvan ook twee collega’s die praktisch naast me wonen met hun families nu kunnen meeprofiteren. Bovendien heb ik nu heel decadent een koelkastje in mijn huis laten plaatsen, zodat ik eindelijk een beetje gerieflijk kan leven thuis. Geluk zit ‘m in kleine zaken, lieve mensen…
Vorige week besloot ik deel één van mijn analyse met de belofte dat ik een verslag zou doen van mijn bezoek aan een christelijk en een moslimdorp, waar de in het vorige verslag beschreven landkwesties een schaduw werpen op de onderlinge relatie en de mogelijkheden tot economische ontwikkeling. Dit bezoek vond plaats in het kader van een vierdaagse missie van twee ICCO-collega’s en een consultant ‘disaster risk studies’ uit Nederland (Wageningen), die kwamen kijken hoe PPLPP het ’t afgelopen half jaar gedaan heeft in de verzamelen van data in een viertal dorpen. Hier gaat een nieuw programma opgestart worden, waarin de dreiging van kleinschalige (maar op lokaal niveau even goed verwoestende) sociale en natuurrampen in kaart wordt gebracht en wordt getracht de gemeenschappen zelf te laten nadenken over manieren waarop deze dreiging het hoofd kan worden geboden. Twee van de dorpen waar PPLPP deze data heeft verzameld grenzen aan elkaar, namelijk Togoliua en Birinoa.
Tijdens het bezoek van de ICCO-delegatie, neem ik de consultant uit Wageningen mee naar het dorp Birinoa, dat op een uur rijden van Tobelo ligt en waar hoofdzakelijk christenen wonen. De consultant spreekt geen Indonesisch en omdat mijn twee collega’s van PPLPP niet meer Engels spreken dan ‘yes’ en ‘no’, ga ik mee om te tolken tussen de dorpelingen en de consultant. We worden ontvangen in het huis van de (vrouwelijke) kepala desa, oftewel dorpshoofd. Hier raken we in gesprek met een man die voor ons in vogelvlucht de problemen rond het landbezit en de dorpsgrenzen in de omgeving uitlegt.
Hij vertelt dat de ‘oorspronkelijke bewoners’ van het land waarop het dorp nu staat, geheel volgens de hier geldende gebruiken (hij noemt het ‘adat’), aan nieuwkomers die zich in de jaren zeventig en tachtig in het gebied wilden vestigen, grond ter grootte van 2 ha ter beschikking stelden om er een huis op te bouwen en een kebun (tuintje, een stukje plantage waar men de gewassen verbouwd waarvan men leeft) te beginnen. Dit omdat de grond volgens hen aan de gehele gemeenschap toebehoort en nieuwkomers in die gemeenschap ook recht hebben om er een bestaan op te bouwen.
Maar toen in de jaren negentig sommigen van de eerste nieuwkomers en hun nakomelingen weer vertrokken, dachten ze de grond te bezitten en verkochten het weer door aan derden. Maar dat kon helemaal niet volgens de oorspronkelijke bewoners: het land is immers gemeenschappelijke bezit en moet dan weer teruggegeven worden aan de gemeenschap. Het kan in hun optiek niet verkocht worden. Maar een traditie van gedocumenteerd landbezit of landtransacties kenden ze niet.
Zo ontstonden er twee parallelle systemen, waarin de dorpsbewoners bleven denken in gemeenschappelijk grondbezit en hun landclaims baseerden op mondelinge afspraken en overgeleverde gebruiken, terwijl de ‘nieuwkomers’, al of niet na betaling van een schadevergoeding of transactiesom (al naar gelang de lezing die men hanteert) dachten de grond individueel te bezitten en deze dus ook gewoon te kunnen doorverkopen, met of zonder officiële documentatie. Omdat zowel de traditionele adatgebruiken als de officiële overheidsbureaucratie geen eenduidige voorschriften of algemeen aanvaarde bewijsstukken kan leveren, blijft dit conflict de kop opsteken en is het moeilijk een objectieve ‘derde partij’ te vinden die een voor beide kanten bevredigende en legitieme oplossing kan zoeken.
Er spelen nog een aantal landkwesties in Birinoa. Een ander stuk grond uit het dorp (dat wordt aangegeven met lokasi pemukiman oftewel ‘residential area’) wordt betwist tussen de dorpelingen van Birinoa en een zakenman/ondernemer uit Makassar, die wordt aangeduid met ‘Pak Haji’. Het woord ‘Haji’ geeft aan dat de persoon in kwestie op bedevaart is geweest in Mekka, dus dat hij moslim is en (naar Indonesische maatstaven althans) kapitaalkrachtig.
Hij claimt het stuk grond ooit legaal van het toenmalige dorpshoofd van Birinoa te hebben gekocht en nu dus eigenaar te zijn van de grond. De dorpelingen claimen dat de grond nog steeds aan de gemeenschap toebehoort, omdat die ooit aan ‘nieuwkomers’ is toevertrouwd om erop te wonen of werken, maar niet door de nieuwkomers kan worden doorverkocht aan derden. We krijgen tussen de regels door ook te horen dat het toenmalige dorpshoofd een kwalijke rol gespeeld heeft door als individu (waarschijnlijk tegen betaling, zo wordt luidkeels beweerd) de kooptransactie van ‘Pak Haji’ goed te keuren. Het dorpshoofd is tijdens de onlusten van 1999-2000 vermoord. ‘Pak Haji’ heeft zich, net als vrijwel alle voormalige moslimbewoners van Birinoa, na het conflict nooit meer in het dorp vertoont, maar laat zijn ‘tribute’ (opbrengst van zijn land) gewoon ophalen door zijn werknemers.
Ook hierbij zijn er dus twee versies over wie de grond nu eigenlijk bezit, maar zijn er geen bewijsstukken, onafhankelijke bronnen of gezaghebbende autoriteiten die duidelijk kunnen maken wie er nu ‘gelijk’ heeft, of die een definitieve beslissing kunnen afdwingen of desnoods opleggen. Adat-instituties zijn vrij zwak en houden zich vooral bezig met culturele folklore en huwelijksvoorschriften. De onderlinge machtsverhoudingen tussen de verschillende regionale overheden zijn meestal onduidelijk.
Zo zou de overheid eens in de vijf jaar een Perda (Peraturan Daerah; soort bestemmingsplan) moeten opstellen waarin de status van stukken grond geregeld zou moeten worden, maar na de chaos van het conflict van 1999-2000, de vluchtelingenstromen die op gang kwamen en elders op Halmahera semi-permanente nederzettingen stichtten, de onduidelijkheden over de onderlinge verantwoordelijkheden tussen verschillende lagen in de nieuw gevormde lokale en regionale overheden na een proces van pemekaran (bestuurlijke herindeling), is dat er nooit gekomen.
Een derde stuk grond net buiten het dorp, wordt opgeëist door het leger, om er een kazerne op te bouwen. Het betreft een stuk grond van 100 ha dat door het leger geclaimd wordt en daar werden de dorpelingen tot voor kort regelmatig aan herinnerd door militairen die hen intimideerden en zeiden dat het gebied van hen was. Sinds een paar jaar geleden een Nederlandse studente hier een aantal maanden in Birinoa onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het conflict, en de dorpelingen in Birinoa een keer haar visitekaartje uit Nederland lieten zien aan de militairen, zijn de militairen enigszins teruggedeinst. Zij willen waarschijnlijk niet te veel buitenlandse bemoeienis met hun zaakjes.
Het is ook daarom dat de meneer in kwestie er steeds heel theatraal op wijst dat de dorpelingen zo bang en hulpeloos zijn, de militairen zo kwaadaardig en dat de hulp uit Nederland zó ontzettend noodzakelijk is voor ze om tot een oplossing te komen. “Vergeet ons alstublieft niet”, drukt hij ons op het hart. Nee, natuurlijk niet, schudden we ons hoofd, maar tegelijkertijd kan ik niet anders dan denken dan dat men waarschijnlijk te veel van deze ‘hulp’ verwacht.
Vanuit Nederland kunnen we namelijk niet veel meer doen dan morele steun geven, wellicht wat advies en financiële steun. Maar het echte werk, de locale contacten die moeten worden gevonden en onderhouden, het onderhandelingsproces en het afdwingen van een eventuele oplossing, moet toch écht door de locale belangengroepen (dorpsbewoners, dorpsinstituties, lokale overheden, NGO’s en militairen/politie) zelf gebeuren. Daarvoor hebben we in Nederland niet de locale kennis, niet het locale netwerk en ook niet de uiteindelijke bevoegdheid of verantwoordelijkheid.
Ik hoop maar dat al deze locale belanghebbenden zelf ook in zullen (gaan) zien dat zij zélf de sleutel in handen hebben om het landconflict op te kunnen lossen en dat men niet naar elkaar zal gaan zitten wijzen en met de armen over elkaar zal gaan afwachten tot ‘de ander’ of een buitenstaander de oplossing op een presenteerblaadje komt aandienen. Ze hebben er zélf het meeste belang bij dat het rustig blijft en dat er niet opnieuw gewapende conflicten uitbreken zoals in het verleden, maar de enige reactie tot nu toe lijkt te zijn dat men voor de problemen wegloopt en er liever niet aan herinnerd wil worden. Ik hoop maar dat al deze machteloosheid en passiviteit niet tot datgene leidt wat iedereen juist niét wil.
Tot slot is er ook nog een conflict over waar de dorpsgrenzen tussen Birinoa en het buurdorp Togoliua nou eigenlijk liggen. We pakken de door de dorpelingen in Birinoa getekende plattegrond er eens bij, gemaakt tijdens één van de bijeenkomsten met PPLPP . Birinoa bestaat uit twee verschillende dorpen: Birinoa Muka, dat aan de weg ligt en het verder in het binnenland gelegen Birinoa Dalam, aan de overkant van de rivier. Birinoa Muka bestaat uit zo’n 60 families die vrijwel allemaal pengungsi (vluchtelingen) zijn van het conflict van 1999-2000, afkomstig uit andere delen van Halmahera. Zij zijn langs de weg gaan zitten op grond waarvan de status niet helemaal duidelijk is en wordt betwist.
Het naburige dorp Togoliua, dat zeer geleden heeft onder het conflict, bewoond wordt door moslims en omringd is door overwegend christelijke dorpen, zegt dat dat land bij hun dorp hoort en dat de rivier verderop de natuurlijke grens is tussen Togoliua en Birinoa. Dorpelingen in Birinoa zeggen dat de grond evenwijdig ligt aan hun dorp en dat het dus bij Birinoa hoort.
De dorpsleiders van Birinoa Dalam hebben de inwoners van Birinoa Muka aangeboden om naar Birinoa Dalam te verhuizen, waar ze gratis grond voor een huis en een stukje plantage (ongeveer 1 ha.) kunnen krijgen, maar velen willen dit niet. Dit komt enerzijds omdat de status van de grond die ze in Birinoa Dalam zouden kunnen krijgen ook nog niet helder is; een deel van dit land behoort namelijk tot het eerdergenoemde perceel dat wordt opgeëist door het leger als locatie voor een kazerne. Anderzijds willen de bewoners van Birinoa Muka graag dicht bij de weg wonen, die hen betere toegang geeft tot de markt en scholing voor hun kinderen. Sommige bewoners van Birinoa Muka claimen echter ook eigenaar te zijn van de grond waarop ze wonen.
Deze bewoners hebben geld voor de grond betaald aan de eigenaars van stukken land uit het naburige Togoliua of andere dorpen uit de omgeving. Anderen betalen eens in de zoveel tijd geld voor gebruik van de grond (een soort huur dus), maar bezitten de grond niet. Beiden hebben door hun betaling de landrechten van de mensen uit Togoliua en daarbuiten de facto erkend. De lokale overheid heeft op districtsniveau een document opgesteld dat zegt dat het stuk grond langs de weg tot het zuidelijk liggende buurdorp Kusuri bij Togoliua hoort. Maar om de boel nog even wat ingewikkelder te maken, hebben de inwoners van Birinoa Muka een KTP (een Indonesisch identiteitsbewijs) gekregen, waarop staat dat ze inwoner van Birinoa zijn. Dit komt omdat mensen een identiteitsbewijs aanvragen bij de lokale (dorps)overheid en deze dus bij de uitgifte hun eigen kant van het verhaal als feitelijk kunnen weergeven.
Togoliua is een dorp met overwegend moslims waar PPLPP nog maar net contacten heeft weten te leggen en zich dus nog moet bewijzen. Het conflict van 1999-2000 heeft hier destijds zeer hevig gewoed en vrijwel alle huizen van nu stammen uit de periode van wederopbouw. Het pemerintah desa model van PPLPP, waarin dorpelingen zichzelf organiseren in dorpsinstituties waarlangs ze zelf verantwoordelijkheid en invloed leren uitoefenen op de kwesties waar dorpelingen in het dagelijks leven tegenop lopen, werkt hier nog niet zo goed. Ook hier zijn we met PPLPP eens wezen buurten. Maar omdat we onaangekondigd komen, is de dorpssecretaris niet thuis, hij zit voor zaken in Ternate.
We gaan even langs bij één van zijn buren, een werkplaatsje waar ze bezig zijn een stopcontact en snoeren te verlengen en verkorten, door met een aansteker de ijzerdraadjes van hun huidje te ontdoen, de draadjes aan elkaar te knopen en het geheel weer met een stukje plastic zak te verbinden en weer dicht te branden. Het zijn een beetje manisjes van alles op het klusgebied. Een veldwerker van PPLPP spreekt een half uurtje met ze over de mogelijkheden die gezamenlijke coöperaties en andere dorpsinstituties kunnen spelen in het agenderen van prangende kwesties en het diversificeren van de landbouw, zodat de gemeenschap minder afhankelijk wordt van de alomtegenwoordige kokosnootteelt en de fluctuaties in de marktprijzen voor kopra. De mensen die we spreken lijken erg geïnteresseerd te zijn, maar omdat we geen andere mensen spreken weten we niet hoe representatief ze zijn voor de gehele dorpsgemeenschap.
Met betrekking tot het landconflict met Birinoa, is er weinig ruimte voor onderhandeling tot dusver. PPLPP is nog maar net nieuw in het dorp (anders dan in Birinoa) en wil zich dus eerst bij de dorpelingen bewijzen met adviezen over landbouwtechnische zaken. Bovendien heeft Togoliua zodanig geleden onder het etnische conflict van 1999-2000, dat men de landkwesties met de omliggende christelijke dorpen maar liever uit de weg gaat. Weliswaar een begrijpelijke reactie, maar tot op heden biedt deze opstelling ook weinig vooruitzichten op een definitieve oplossing, in combinatie natuurlijk met het gebrek aan formele bewijsstukken, procedures en bevoegdheden op het niveau van de lokale overheid.
Volgende keer zal ik het hebben over nog twee andere elementen die de dorpen, waarin PPLPP werkt, kwetsbaar maken, namelijk kleine natuurrampen en de verwoestende gevolgen van mijnbouwactiviteiten. In het kader van dat laatste ga ik volgende week (als alles volgens planning verloopt) een paar dagen mee op veldbezoek in Buli, in het oosten van Halmahera, waar nikkel wordt gewonnen. Tot dan!
Vorige week besloot ik deel één van mijn analyse met de belofte dat ik een verslag zou doen van mijn bezoek aan een christelijk en een moslimdorp, waar de in het vorige verslag beschreven landkwesties een schaduw werpen op de onderlinge relatie en de mogelijkheden tot economische ontwikkeling. Dit bezoek vond plaats in het kader van een vierdaagse missie van twee ICCO-collega’s en een consultant ‘disaster risk studies’ uit Nederland (Wageningen), die kwamen kijken hoe PPLPP het ’t afgelopen half jaar gedaan heeft in de verzamelen van data in een viertal dorpen. Hier gaat een nieuw programma opgestart worden, waarin de dreiging van kleinschalige (maar op lokaal niveau even goed verwoestende) sociale en natuurrampen in kaart wordt gebracht en wordt getracht de gemeenschappen zelf te laten nadenken over manieren waarop deze dreiging het hoofd kan worden geboden. Twee van de dorpen waar PPLPP deze data heeft verzameld grenzen aan elkaar, namelijk Togoliua en Birinoa.
Tijdens het bezoek van de ICCO-delegatie, neem ik de consultant uit Wageningen mee naar het dorp Birinoa, dat op een uur rijden van Tobelo ligt en waar hoofdzakelijk christenen wonen. De consultant spreekt geen Indonesisch en omdat mijn twee collega’s van PPLPP niet meer Engels spreken dan ‘yes’ en ‘no’, ga ik mee om te tolken tussen de dorpelingen en de consultant. We worden ontvangen in het huis van de (vrouwelijke) kepala desa, oftewel dorpshoofd. Hier raken we in gesprek met een man die voor ons in vogelvlucht de problemen rond het landbezit en de dorpsgrenzen in de omgeving uitlegt.
Hij vertelt dat de ‘oorspronkelijke bewoners’ van het land waarop het dorp nu staat, geheel volgens de hier geldende gebruiken (hij noemt het ‘adat’), aan nieuwkomers die zich in de jaren zeventig en tachtig in het gebied wilden vestigen, grond ter grootte van 2 ha ter beschikking stelden om er een huis op te bouwen en een kebun (tuintje, een stukje plantage waar men de gewassen verbouwd waarvan men leeft) te beginnen. Dit omdat de grond volgens hen aan de gehele gemeenschap toebehoort en nieuwkomers in die gemeenschap ook recht hebben om er een bestaan op te bouwen.
Maar toen in de jaren negentig sommigen van de eerste nieuwkomers en hun nakomelingen weer vertrokken, dachten ze de grond te bezitten en verkochten het weer door aan derden. Maar dat kon helemaal niet volgens de oorspronkelijke bewoners: het land is immers gemeenschappelijke bezit en moet dan weer teruggegeven worden aan de gemeenschap. Het kan in hun optiek niet verkocht worden. Maar een traditie van gedocumenteerd landbezit of landtransacties kenden ze niet.
Zo ontstonden er twee parallelle systemen, waarin de dorpsbewoners bleven denken in gemeenschappelijk grondbezit en hun landclaims baseerden op mondelinge afspraken en overgeleverde gebruiken, terwijl de ‘nieuwkomers’, al of niet na betaling van een schadevergoeding of transactiesom (al naar gelang de lezing die men hanteert) dachten de grond individueel te bezitten en deze dus ook gewoon te kunnen doorverkopen, met of zonder officiële documentatie. Omdat zowel de traditionele adatgebruiken als de officiële overheidsbureaucratie geen eenduidige voorschriften of algemeen aanvaarde bewijsstukken kan leveren, blijft dit conflict de kop opsteken en is het moeilijk een objectieve ‘derde partij’ te vinden die een voor beide kanten bevredigende en legitieme oplossing kan zoeken.
Er spelen nog een aantal landkwesties in Birinoa. Een ander stuk grond uit het dorp (dat wordt aangegeven met lokasi pemukiman oftewel ‘residential area’) wordt betwist tussen de dorpelingen van Birinoa en een zakenman/ondernemer uit Makassar, die wordt aangeduid met ‘Pak Haji’. Het woord ‘Haji’ geeft aan dat de persoon in kwestie op bedevaart is geweest in Mekka, dus dat hij moslim is en (naar Indonesische maatstaven althans) kapitaalkrachtig.
Hij claimt het stuk grond ooit legaal van het toenmalige dorpshoofd van Birinoa te hebben gekocht en nu dus eigenaar te zijn van de grond. De dorpelingen claimen dat de grond nog steeds aan de gemeenschap toebehoort, omdat die ooit aan ‘nieuwkomers’ is toevertrouwd om erop te wonen of werken, maar niet door de nieuwkomers kan worden doorverkocht aan derden. We krijgen tussen de regels door ook te horen dat het toenmalige dorpshoofd een kwalijke rol gespeeld heeft door als individu (waarschijnlijk tegen betaling, zo wordt luidkeels beweerd) de kooptransactie van ‘Pak Haji’ goed te keuren. Het dorpshoofd is tijdens de onlusten van 1999-2000 vermoord. ‘Pak Haji’ heeft zich, net als vrijwel alle voormalige moslimbewoners van Birinoa, na het conflict nooit meer in het dorp vertoont, maar laat zijn ‘tribute’ (opbrengst van zijn land) gewoon ophalen door zijn werknemers.
Ook hierbij zijn er dus twee versies over wie de grond nu eigenlijk bezit, maar zijn er geen bewijsstukken, onafhankelijke bronnen of gezaghebbende autoriteiten die duidelijk kunnen maken wie er nu ‘gelijk’ heeft, of die een definitieve beslissing kunnen afdwingen of desnoods opleggen. Adat-instituties zijn vrij zwak en houden zich vooral bezig met culturele folklore en huwelijksvoorschriften. De onderlinge machtsverhoudingen tussen de verschillende regionale overheden zijn meestal onduidelijk.
Zo zou de overheid eens in de vijf jaar een Perda (Peraturan Daerah; soort bestemmingsplan) moeten opstellen waarin de status van stukken grond geregeld zou moeten worden, maar na de chaos van het conflict van 1999-2000, de vluchtelingenstromen die op gang kwamen en elders op Halmahera semi-permanente nederzettingen stichtten, de onduidelijkheden over de onderlinge verantwoordelijkheden tussen verschillende lagen in de nieuw gevormde lokale en regionale overheden na een proces van pemekaran (bestuurlijke herindeling), is dat er nooit gekomen.
Een derde stuk grond net buiten het dorp, wordt opgeëist door het leger, om er een kazerne op te bouwen. Het betreft een stuk grond van 100 ha dat door het leger geclaimd wordt en daar werden de dorpelingen tot voor kort regelmatig aan herinnerd door militairen die hen intimideerden en zeiden dat het gebied van hen was. Sinds een paar jaar geleden een Nederlandse studente hier een aantal maanden in Birinoa onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het conflict, en de dorpelingen in Birinoa een keer haar visitekaartje uit Nederland lieten zien aan de militairen, zijn de militairen enigszins teruggedeinst. Zij willen waarschijnlijk niet te veel buitenlandse bemoeienis met hun zaakjes.
Het is ook daarom dat de meneer in kwestie er steeds heel theatraal op wijst dat de dorpelingen zo bang en hulpeloos zijn, de militairen zo kwaadaardig en dat de hulp uit Nederland zó ontzettend noodzakelijk is voor ze om tot een oplossing te komen. “Vergeet ons alstublieft niet”, drukt hij ons op het hart. Nee, natuurlijk niet, schudden we ons hoofd, maar tegelijkertijd kan ik niet anders dan denken dan dat men waarschijnlijk te veel van deze ‘hulp’ verwacht.
Vanuit Nederland kunnen we namelijk niet veel meer doen dan morele steun geven, wellicht wat advies en financiële steun. Maar het echte werk, de locale contacten die moeten worden gevonden en onderhouden, het onderhandelingsproces en het afdwingen van een eventuele oplossing, moet toch écht door de locale belangengroepen (dorpsbewoners, dorpsinstituties, lokale overheden, NGO’s en militairen/politie) zelf gebeuren. Daarvoor hebben we in Nederland niet de locale kennis, niet het locale netwerk en ook niet de uiteindelijke bevoegdheid of verantwoordelijkheid.
Ik hoop maar dat al deze locale belanghebbenden zelf ook in zullen (gaan) zien dat zij zélf de sleutel in handen hebben om het landconflict op te kunnen lossen en dat men niet naar elkaar zal gaan zitten wijzen en met de armen over elkaar zal gaan afwachten tot ‘de ander’ of een buitenstaander de oplossing op een presenteerblaadje komt aandienen. Ze hebben er zélf het meeste belang bij dat het rustig blijft en dat er niet opnieuw gewapende conflicten uitbreken zoals in het verleden, maar de enige reactie tot nu toe lijkt te zijn dat men voor de problemen wegloopt en er liever niet aan herinnerd wil worden. Ik hoop maar dat al deze machteloosheid en passiviteit niet tot datgene leidt wat iedereen juist niét wil.
Tot slot is er ook nog een conflict over waar de dorpsgrenzen tussen Birinoa en het buurdorp Togoliua nou eigenlijk liggen. We pakken de door de dorpelingen in Birinoa getekende plattegrond er eens bij, gemaakt tijdens één van de bijeenkomsten met PPLPP . Birinoa bestaat uit twee verschillende dorpen: Birinoa Muka, dat aan de weg ligt en het verder in het binnenland gelegen Birinoa Dalam, aan de overkant van de rivier. Birinoa Muka bestaat uit zo’n 60 families die vrijwel allemaal pengungsi (vluchtelingen) zijn van het conflict van 1999-2000, afkomstig uit andere delen van Halmahera. Zij zijn langs de weg gaan zitten op grond waarvan de status niet helemaal duidelijk is en wordt betwist.
Het naburige dorp Togoliua, dat zeer geleden heeft onder het conflict, bewoond wordt door moslims en omringd is door overwegend christelijke dorpen, zegt dat dat land bij hun dorp hoort en dat de rivier verderop de natuurlijke grens is tussen Togoliua en Birinoa. Dorpelingen in Birinoa zeggen dat de grond evenwijdig ligt aan hun dorp en dat het dus bij Birinoa hoort.
De dorpsleiders van Birinoa Dalam hebben de inwoners van Birinoa Muka aangeboden om naar Birinoa Dalam te verhuizen, waar ze gratis grond voor een huis en een stukje plantage (ongeveer 1 ha.) kunnen krijgen, maar velen willen dit niet. Dit komt enerzijds omdat de status van de grond die ze in Birinoa Dalam zouden kunnen krijgen ook nog niet helder is; een deel van dit land behoort namelijk tot het eerdergenoemde perceel dat wordt opgeëist door het leger als locatie voor een kazerne. Anderzijds willen de bewoners van Birinoa Muka graag dicht bij de weg wonen, die hen betere toegang geeft tot de markt en scholing voor hun kinderen. Sommige bewoners van Birinoa Muka claimen echter ook eigenaar te zijn van de grond waarop ze wonen.
Deze bewoners hebben geld voor de grond betaald aan de eigenaars van stukken land uit het naburige Togoliua of andere dorpen uit de omgeving. Anderen betalen eens in de zoveel tijd geld voor gebruik van de grond (een soort huur dus), maar bezitten de grond niet. Beiden hebben door hun betaling de landrechten van de mensen uit Togoliua en daarbuiten de facto erkend. De lokale overheid heeft op districtsniveau een document opgesteld dat zegt dat het stuk grond langs de weg tot het zuidelijk liggende buurdorp Kusuri bij Togoliua hoort. Maar om de boel nog even wat ingewikkelder te maken, hebben de inwoners van Birinoa Muka een KTP (een Indonesisch identiteitsbewijs) gekregen, waarop staat dat ze inwoner van Birinoa zijn. Dit komt omdat mensen een identiteitsbewijs aanvragen bij de lokale (dorps)overheid en deze dus bij de uitgifte hun eigen kant van het verhaal als feitelijk kunnen weergeven.
Togoliua is een dorp met overwegend moslims waar PPLPP nog maar net contacten heeft weten te leggen en zich dus nog moet bewijzen. Het conflict van 1999-2000 heeft hier destijds zeer hevig gewoed en vrijwel alle huizen van nu stammen uit de periode van wederopbouw. Het pemerintah desa model van PPLPP, waarin dorpelingen zichzelf organiseren in dorpsinstituties waarlangs ze zelf verantwoordelijkheid en invloed leren uitoefenen op de kwesties waar dorpelingen in het dagelijks leven tegenop lopen, werkt hier nog niet zo goed. Ook hier zijn we met PPLPP eens wezen buurten. Maar omdat we onaangekondigd komen, is de dorpssecretaris niet thuis, hij zit voor zaken in Ternate.
We gaan even langs bij één van zijn buren, een werkplaatsje waar ze bezig zijn een stopcontact en snoeren te verlengen en verkorten, door met een aansteker de ijzerdraadjes van hun huidje te ontdoen, de draadjes aan elkaar te knopen en het geheel weer met een stukje plastic zak te verbinden en weer dicht te branden. Het zijn een beetje manisjes van alles op het klusgebied. Een veldwerker van PPLPP spreekt een half uurtje met ze over de mogelijkheden die gezamenlijke coöperaties en andere dorpsinstituties kunnen spelen in het agenderen van prangende kwesties en het diversificeren van de landbouw, zodat de gemeenschap minder afhankelijk wordt van de alomtegenwoordige kokosnootteelt en de fluctuaties in de marktprijzen voor kopra. De mensen die we spreken lijken erg geïnteresseerd te zijn, maar omdat we geen andere mensen spreken weten we niet hoe representatief ze zijn voor de gehele dorpsgemeenschap.
Met betrekking tot het landconflict met Birinoa, is er weinig ruimte voor onderhandeling tot dusver. PPLPP is nog maar net nieuw in het dorp (anders dan in Birinoa) en wil zich dus eerst bij de dorpelingen bewijzen met adviezen over landbouwtechnische zaken. Bovendien heeft Togoliua zodanig geleden onder het etnische conflict van 1999-2000, dat men de landkwesties met de omliggende christelijke dorpen maar liever uit de weg gaat. Weliswaar een begrijpelijke reactie, maar tot op heden biedt deze opstelling ook weinig vooruitzichten op een definitieve oplossing, in combinatie natuurlijk met het gebrek aan formele bewijsstukken, procedures en bevoegdheden op het niveau van de lokale overheid.
Volgende keer zal ik het hebben over nog twee andere elementen die de dorpen, waarin PPLPP werkt, kwetsbaar maken, namelijk kleine natuurrampen en de verwoestende gevolgen van mijnbouwactiviteiten. In het kader van dat laatste ga ik volgende week (als alles volgens planning verloopt) een paar dagen mee op veldbezoek in Buli, in het oosten van Halmahera, waar nikkel wordt gewonnen. Tot dan!
donderdag 1 april 2010
Democratie in de desa's
Beste lezers en lezeressen,
Allereerst, bedankt voor alle reacties tot dusverre, zowel die op het weblog zelf, alsook die via email. Ik lees ze allemaal en vind het fijn om te krijgen, al heb ik helaas niet de tijd (en zeker niet de internetconnectie) om iedereen een persoonlijk berichtje terug te sturen. Toch zal ik proberen een ieder van jullie gedurende mijn tijd hier wel een berichtje te sturen.
Ik ben nu een kleine maand in Indonesië en sinds drie weken op Halmahera. Ik heb in de afgelopen tijd zowel mijn collega’s bij PPLPP, alsook het werk dat zij doen, een beetje leren kennen. Ook wordt het rurale gebied waarin zij werken steeds een beetje bekender voor me. Dat Halmahera een voormalig conflictgebied is, waar moslims en christenen elkaar tien jaar geleden nog te vuur en te zwaard bestreden, wist ik al voor ik vertrok. Dat Halmahera een enorm weids gebied is, met grote percelen bos en kokospalmplantages en waar de bevolking afhankelijk is van landbouw en visserij, zag ik meteen vanaf het moment van mijn aankomst. Dat Halmahera een vrij geïsoleerd gebied is, waar de meeste voor ons Nederlanders heel vanzelfsprekende (overheids)voorzieningen, zoals electriciteit, gas, stromend water, de meeste technische apparatuur, maar ook zoiets banaals als straatverlichting, niet of nauwelijks aanwezig zijn of niet betrouwbaar functioneren, werd me vervolgens in mijn eerste week duidelijk. Na een paar weken begin ik langzamerhand al wat te begrijpen hoe deze dingen met elkaar samenhangen. Vandaag deel één van mijn voorlopige analyse.
Veel dorpen hier zijn nogal afhankelijk van de kokosnotenteelt, waardoor het aanbod groot is en de prijzen relatief laag. Ook zijn landbouwproducten in onbewerkte vorm minder geld waard dan wanneer er enige bewerking aan heeft plaatsgevonden. Om dergelijke activiteiten de boeren zelf te laten uitvoeren (bijvoorbeeld het drogen van het vruchtvlees van de kokosnoot, waardoor kopra ontstaat, dat gebruikt wordt als bestanddeel in voedingsmiddelen en schoonheidsproducten), kunnen boeren zo meer met de opbrengst verdienen door er enige bewerking en dus waarde aan toe te voegen. Ook zijn kokospalmplantages ruimtelijk gezien nogal onderbenut, omdat de ruimte op de grond tussen de kokospalmen door boeren vaak nog onvoldoende wordt benut om er nog andere gewassen te verbouwen, waarmee weer nieuwe inkomsten kunnen worden verdiend. PPLPP heeft in de loop van de jaren expertise opgebouwd in het opzetten van boerencoöperaties en het voorlichten in alternatieve landbouwmethodes, diversificatie van landbouwgewassen en het verbeteren van de markttoegang en marktpositie van boeren.
Sinds een aantal jaar is PPLPP ook meer actief in het opzetten van democratische instituties op dorpsniveau. In een land dat tot zo’n tien jaar geleden strak vanuit Jakarta werd bestuurd en weinig ervaring heeft met het delegeren van politieke verantwoordelijkheden aan de verschillende overheden op provinciaal en districtsniveau, is het functioneren van een democratie geen vanzelfsprekendheid. Hoewel er sindsdien op nationaal niveau al een aantal rustig en eerlijk verlopen verkiezingen hebben plaatsgevonden en er vooral in de (stedelijke) elites en middenklassen langzaam maar zeker een democratisch bewustzijn aan het ontstaan is, is hier in de dorpen van een afgelegen gebied als Halmahera vaak nog niet veel van te merken. Een geschiedenis van dynastieke sultanaten, Nederlandse koloniale expansie en decennialange bevoogding vanuit Jakarta hebben een systeem gecreëerd waarin de macht altijd in handen is geweest van een kleine rijke elite met connecties naar de politieke macht. De mening van de massa (dorpelingen, boeren en ambachtslieden) deed er niet toe. Het heeft tot een wat passieve mentaliteit geleid in de dorpen, waar velen rustig afwachten wat de machthebbers van morgen weer in petto hebben, maar zelf weinig initiatieven tonen en niet erg opkomen voor hun belangen.
Zonder duidelijke voorbeelden uit de recente geschiedenis weet men in de dorpen vaak niet hoe een democratisch dorpsbestuur zou moeten functioneren, hoe een dergelijk bestuur gecontroleerd moet worden en hoe bevoegdheden en verantwoordelijkheden verdeeld zouden moeten zijn. PPLPP probeert nu, vanuit de dorpsinstituties die er al zijn, zoals de kerk of moskee, traditionele familiehoofden, dorpsbestuurders, ondernemers, vrouwengroepen enz., een zo breed mogelijk forum te creëren waarin dorpelingen hun mening kenbaar kunnen maken en er gezamenlijk beslissingen genomen kunnen worden. Maar dit gaat niet van vandaag op morgen, het is een lang proces dat alleen op de lange termijn effect gaat sorteren. Tot die tijd gaat het werken met gemeenschappen, die niet lijken te kunnen of willen meedenken over hun eigen problemen en kansen op ontwikkeling, tergend langzaam en dat is soms ook best frustrerend.
Bovendien spelen er een hele hoop landkwesties en potentiële milieuproblemen op het platteland, die het leven van boeren en de economische ontwikkeling van hun dorpen en gemeenschappen ernstig kunnen bemoeilijken. Bepaalde overlegorganen en instituties op dorpsniveau kunnen dan heel erg nodig blijken om de belangen van de dorpelingen t.o.v. de overheid of grote bedrijven te beschermen. Deze hete hangijzers komen ook naar voren in het werk van PPLPP in de lokale gemeenschappen.
Eén ervan is bijvoorbeeld de aanwezigheid van een grote Australische mijnbouwcorporatie (Newcrest) vlakbij Kao, die daar een goudmijn exploiteert. Ik herinner me dat we er op de heenreis met de auto langs zijn gereden, al zagen we toen niet meer dan een toegangshek en een enkele laadtruck op de weg. Ibu Eton, de operationeel manager van PPLPP, vertelt dat er verderop in het bos zowat een hele schaduwstad is verrezen, waar het merendeel van de werknemers woont. De hoogste kaderfuncties worden voornamelijk door Australiërs en andere westerlingen uitgeoefend, maar de meeste andere werknemers zijn ook buitenstaanders, d.w.z. mensen uit Java, Sulawesi, Ambon of Ternate, maar in ieder geval vrijwel geen lokale mensen uit Halmahera. En dat terwijl deze mensen wel het meest met eventuele negatieve gevolgen van de mijnbouw te maken krijgen, zoals verlies van (landbouw)grond en milieuvervuiling. En ze verdienen er niets mee, de winst en de banen zijn voor elders.
Eton vertelt ook dat zowel lokale overheden als individuele grondbezitters hun landbezit verkwanselen voor direct financieel gewin op korte termijn. Zo verkopen ze hun landrechten aan buitenlandse of van elders afkomstige Indonesische ondernemers, die er meestal maar een paar miljoen Rupiah (een paar honderd euro, echt een peuleschil) voor betalen, er zelf veel geld mee verdienen en vaak vervuilende activiteiten op ontplooien. Zo raken de oude landbezitters, verblind door snel financieel gewin hun periodieke landbouwopbrengsten of pachtsommen kwijt en wordt het snel verdiende geld gespendeerd aan luxegoederen, zoals brommers, televisies en koelkasten. Ook lokale overheden hebben meestal geen duurzame ontwikkelingsbestemming voor het geld en stoppen het in overheidsgebouwen of andere niet noodzakelijke infrastructuur. Zo is men het land kwijt en na verloop van tijd het ontvangen geld ook, zonder dat de ontwikkeling van het dorp of de bewoners merkbaar of duurzaam is verbeterd.
Ook sluimeren er op Halmahera potentiële landrechtenconflicten op particuliere of ‘voorouderlijke’ gronden. Veel van deze grond is in het verleden (jaren ’60-70) door de oorspronkelijke lokale bevolking aan nieuwkomers gegeven, met verwijzing naar lokale gebruiken, om er huizen en een bestaan op te bouwen. Volgens hen was het land gemeenschappelijk bezit van de dorpsbewoners. Deze landgift aan nieuwkomers is echter nooit (deugdelijk) geregistreerd. Nu sommigen erfgenamen van de nieuwkomers hun grond willen verkopen aan derden, komen (erfgenamen van) de oorspronkelijke bewoners die het land in bruikleen hebben gegeven hiertegen in het geweer. Zij eisen de grond weer terug, omdat deze nog altijd gemeenschappelijk bezit is en de gift uitsluitend bedoeld was als woonplaats voor de nieuwkomers en niet om door de nieuwkomers weer te worden doorverkocht.
Dit kan tot pittige confrontaties leiden, zeker omdat de oorspronkelijke bewoners voor een rechtbank vaak machteloos staan wanneer de overdracht destijds helemaal niet of niet voldoende is gedocumenteerd of geregistreerd, zodat hun claim vaak niet wordt erkend. Ook kan het zijn dat de notie ‘gemeenschappelijk bezit van het dorp’ ook niet standhoudt tegenover de rechtbank en de staat, die de onontgonnen grond vaak beschouwt als staatsbezit, waarover de (lokale) overheid vrijelijk kan beschikken en het dus ook aan mijnbouwbedrijven of houtkapbedrijven kan verkopen.
Zeker wanneer er sprake is van etnische of religieuze tegenstellingen tussen de oorspronkelijke bewoners en nieuwkomers in een dorp met dergelijke landconflicten, kunnen gevoelige identiteiten en loyaliteiten gaan opspelen, die door sommige belanghebbenden politiek kunnen worden uitgespeeld. Dit kan potentieel desastreuze gevolgen hebben, zoals een mogelijk heroplaaien van etnisch en religieus geweld. Dit geweld lijkt dan voor de buitenwereld een duidelijk voorbeeld van twee religieuze gemeenschappen die elkaar haten of een lokaal ontbranden van een wereldwijde ‘clash of civilisations’, terwijl er eigenlijk heel andere redenen aan ten grondslag liggen, namelijk lokale politieke en economische verhoudingen.
Wanneer in een van oorsprong christelijk dorp in de loop van de tijd islamitische nieuwkomers zijn gaan wonen (of andersom natuurlijk), die nu enkele decennia later hun grond willen doorverkopen aan nieuwe islamitische nieuwkomers, kan dit de economische en politieke verhoudingen in een dergelijk dorp volledig op zijn kop zetten, met alle spanningen die daarmee samenhangen. Dit is dan niet zozeer een probleem dat christenen en moslims in essentie problemen hebben met elkaars religie, maar het kan wel door opportunistische provocateurs langs die lijnen worden uitgespeeld. Religie of etnische afkomst is namelijk een gevoelig en dus makkelijk mobilisatiemiddel, waardoor mensen tegen elkaar worden opgezet. Vervolgens uit een degelijk conflict zich door middel van gevechten die doen denken aan een klassieke godsdienstoorlog, met alle symboliek van specifiek geklede christelijke en moslimmilities, het aanvallen en verbranden van elkaars gebedshuizen en het mobiliseren van nieuwe strijders langs religieuze lijnen.
De mensen hier hebben dergelijke ontwikkelingen in de jaren 1999-2000 zelf meegemaakt, toen de Indonesische staat na het aftreden van het autoritaire regime van Suharto verzwakt raakte en er politieke decentralisatie werd doorgevoerd om de regio’s meer bevoegdheden en (lokale) inkomsten te geven. Het tijdelijke machtsvacuüm tussen het politieke centrum en sommige regio’s gaf politieke opportunisten in deze regio’s de gelegenheid om zich deze nieuwe politieke posten en economische opbrengsten eigen te maken. Zo kon een machtsstrijd losbarsten, die ook volgens etnische en religieuze lijnen kon worden uitgespeeld. Men heeft ook hier gezien wat er van heeft kunnen komen.
Nu wordt er vooral over aanleidingen en schuldigen gezwegen of wordt er naar actoren van buiten gewezen. Dit alles is, zo vlak na een conflictsituatie, een veelvoorkomende strategie om de recente gevoeligheden niet opnieuw naar boven te laten komen. Maar zoals met de hierboven door Ibu Eton uitgelegde landrechtenkwesties blijkt, zijn er nog altijd terreinen waarop de conflictpotentie aanwezig blijft.
Volgende keer een verslag van mijn bezoek aan twee dorpen waar geschillen over landrechten tot spanningen tussen christenen en moslims leidt, tot op de dag van vandaag.
Allereerst, bedankt voor alle reacties tot dusverre, zowel die op het weblog zelf, alsook die via email. Ik lees ze allemaal en vind het fijn om te krijgen, al heb ik helaas niet de tijd (en zeker niet de internetconnectie) om iedereen een persoonlijk berichtje terug te sturen. Toch zal ik proberen een ieder van jullie gedurende mijn tijd hier wel een berichtje te sturen.
Ik ben nu een kleine maand in Indonesië en sinds drie weken op Halmahera. Ik heb in de afgelopen tijd zowel mijn collega’s bij PPLPP, alsook het werk dat zij doen, een beetje leren kennen. Ook wordt het rurale gebied waarin zij werken steeds een beetje bekender voor me. Dat Halmahera een voormalig conflictgebied is, waar moslims en christenen elkaar tien jaar geleden nog te vuur en te zwaard bestreden, wist ik al voor ik vertrok. Dat Halmahera een enorm weids gebied is, met grote percelen bos en kokospalmplantages en waar de bevolking afhankelijk is van landbouw en visserij, zag ik meteen vanaf het moment van mijn aankomst. Dat Halmahera een vrij geïsoleerd gebied is, waar de meeste voor ons Nederlanders heel vanzelfsprekende (overheids)voorzieningen, zoals electriciteit, gas, stromend water, de meeste technische apparatuur, maar ook zoiets banaals als straatverlichting, niet of nauwelijks aanwezig zijn of niet betrouwbaar functioneren, werd me vervolgens in mijn eerste week duidelijk. Na een paar weken begin ik langzamerhand al wat te begrijpen hoe deze dingen met elkaar samenhangen. Vandaag deel één van mijn voorlopige analyse.
Veel dorpen hier zijn nogal afhankelijk van de kokosnotenteelt, waardoor het aanbod groot is en de prijzen relatief laag. Ook zijn landbouwproducten in onbewerkte vorm minder geld waard dan wanneer er enige bewerking aan heeft plaatsgevonden. Om dergelijke activiteiten de boeren zelf te laten uitvoeren (bijvoorbeeld het drogen van het vruchtvlees van de kokosnoot, waardoor kopra ontstaat, dat gebruikt wordt als bestanddeel in voedingsmiddelen en schoonheidsproducten), kunnen boeren zo meer met de opbrengst verdienen door er enige bewerking en dus waarde aan toe te voegen. Ook zijn kokospalmplantages ruimtelijk gezien nogal onderbenut, omdat de ruimte op de grond tussen de kokospalmen door boeren vaak nog onvoldoende wordt benut om er nog andere gewassen te verbouwen, waarmee weer nieuwe inkomsten kunnen worden verdiend. PPLPP heeft in de loop van de jaren expertise opgebouwd in het opzetten van boerencoöperaties en het voorlichten in alternatieve landbouwmethodes, diversificatie van landbouwgewassen en het verbeteren van de markttoegang en marktpositie van boeren.
Sinds een aantal jaar is PPLPP ook meer actief in het opzetten van democratische instituties op dorpsniveau. In een land dat tot zo’n tien jaar geleden strak vanuit Jakarta werd bestuurd en weinig ervaring heeft met het delegeren van politieke verantwoordelijkheden aan de verschillende overheden op provinciaal en districtsniveau, is het functioneren van een democratie geen vanzelfsprekendheid. Hoewel er sindsdien op nationaal niveau al een aantal rustig en eerlijk verlopen verkiezingen hebben plaatsgevonden en er vooral in de (stedelijke) elites en middenklassen langzaam maar zeker een democratisch bewustzijn aan het ontstaan is, is hier in de dorpen van een afgelegen gebied als Halmahera vaak nog niet veel van te merken. Een geschiedenis van dynastieke sultanaten, Nederlandse koloniale expansie en decennialange bevoogding vanuit Jakarta hebben een systeem gecreëerd waarin de macht altijd in handen is geweest van een kleine rijke elite met connecties naar de politieke macht. De mening van de massa (dorpelingen, boeren en ambachtslieden) deed er niet toe. Het heeft tot een wat passieve mentaliteit geleid in de dorpen, waar velen rustig afwachten wat de machthebbers van morgen weer in petto hebben, maar zelf weinig initiatieven tonen en niet erg opkomen voor hun belangen.
Zonder duidelijke voorbeelden uit de recente geschiedenis weet men in de dorpen vaak niet hoe een democratisch dorpsbestuur zou moeten functioneren, hoe een dergelijk bestuur gecontroleerd moet worden en hoe bevoegdheden en verantwoordelijkheden verdeeld zouden moeten zijn. PPLPP probeert nu, vanuit de dorpsinstituties die er al zijn, zoals de kerk of moskee, traditionele familiehoofden, dorpsbestuurders, ondernemers, vrouwengroepen enz., een zo breed mogelijk forum te creëren waarin dorpelingen hun mening kenbaar kunnen maken en er gezamenlijk beslissingen genomen kunnen worden. Maar dit gaat niet van vandaag op morgen, het is een lang proces dat alleen op de lange termijn effect gaat sorteren. Tot die tijd gaat het werken met gemeenschappen, die niet lijken te kunnen of willen meedenken over hun eigen problemen en kansen op ontwikkeling, tergend langzaam en dat is soms ook best frustrerend.
Bovendien spelen er een hele hoop landkwesties en potentiële milieuproblemen op het platteland, die het leven van boeren en de economische ontwikkeling van hun dorpen en gemeenschappen ernstig kunnen bemoeilijken. Bepaalde overlegorganen en instituties op dorpsniveau kunnen dan heel erg nodig blijken om de belangen van de dorpelingen t.o.v. de overheid of grote bedrijven te beschermen. Deze hete hangijzers komen ook naar voren in het werk van PPLPP in de lokale gemeenschappen.
Eén ervan is bijvoorbeeld de aanwezigheid van een grote Australische mijnbouwcorporatie (Newcrest) vlakbij Kao, die daar een goudmijn exploiteert. Ik herinner me dat we er op de heenreis met de auto langs zijn gereden, al zagen we toen niet meer dan een toegangshek en een enkele laadtruck op de weg. Ibu Eton, de operationeel manager van PPLPP, vertelt dat er verderop in het bos zowat een hele schaduwstad is verrezen, waar het merendeel van de werknemers woont. De hoogste kaderfuncties worden voornamelijk door Australiërs en andere westerlingen uitgeoefend, maar de meeste andere werknemers zijn ook buitenstaanders, d.w.z. mensen uit Java, Sulawesi, Ambon of Ternate, maar in ieder geval vrijwel geen lokale mensen uit Halmahera. En dat terwijl deze mensen wel het meest met eventuele negatieve gevolgen van de mijnbouw te maken krijgen, zoals verlies van (landbouw)grond en milieuvervuiling. En ze verdienen er niets mee, de winst en de banen zijn voor elders.
Eton vertelt ook dat zowel lokale overheden als individuele grondbezitters hun landbezit verkwanselen voor direct financieel gewin op korte termijn. Zo verkopen ze hun landrechten aan buitenlandse of van elders afkomstige Indonesische ondernemers, die er meestal maar een paar miljoen Rupiah (een paar honderd euro, echt een peuleschil) voor betalen, er zelf veel geld mee verdienen en vaak vervuilende activiteiten op ontplooien. Zo raken de oude landbezitters, verblind door snel financieel gewin hun periodieke landbouwopbrengsten of pachtsommen kwijt en wordt het snel verdiende geld gespendeerd aan luxegoederen, zoals brommers, televisies en koelkasten. Ook lokale overheden hebben meestal geen duurzame ontwikkelingsbestemming voor het geld en stoppen het in overheidsgebouwen of andere niet noodzakelijke infrastructuur. Zo is men het land kwijt en na verloop van tijd het ontvangen geld ook, zonder dat de ontwikkeling van het dorp of de bewoners merkbaar of duurzaam is verbeterd.
Ook sluimeren er op Halmahera potentiële landrechtenconflicten op particuliere of ‘voorouderlijke’ gronden. Veel van deze grond is in het verleden (jaren ’60-70) door de oorspronkelijke lokale bevolking aan nieuwkomers gegeven, met verwijzing naar lokale gebruiken, om er huizen en een bestaan op te bouwen. Volgens hen was het land gemeenschappelijk bezit van de dorpsbewoners. Deze landgift aan nieuwkomers is echter nooit (deugdelijk) geregistreerd. Nu sommigen erfgenamen van de nieuwkomers hun grond willen verkopen aan derden, komen (erfgenamen van) de oorspronkelijke bewoners die het land in bruikleen hebben gegeven hiertegen in het geweer. Zij eisen de grond weer terug, omdat deze nog altijd gemeenschappelijk bezit is en de gift uitsluitend bedoeld was als woonplaats voor de nieuwkomers en niet om door de nieuwkomers weer te worden doorverkocht.
Dit kan tot pittige confrontaties leiden, zeker omdat de oorspronkelijke bewoners voor een rechtbank vaak machteloos staan wanneer de overdracht destijds helemaal niet of niet voldoende is gedocumenteerd of geregistreerd, zodat hun claim vaak niet wordt erkend. Ook kan het zijn dat de notie ‘gemeenschappelijk bezit van het dorp’ ook niet standhoudt tegenover de rechtbank en de staat, die de onontgonnen grond vaak beschouwt als staatsbezit, waarover de (lokale) overheid vrijelijk kan beschikken en het dus ook aan mijnbouwbedrijven of houtkapbedrijven kan verkopen.
Zeker wanneer er sprake is van etnische of religieuze tegenstellingen tussen de oorspronkelijke bewoners en nieuwkomers in een dorp met dergelijke landconflicten, kunnen gevoelige identiteiten en loyaliteiten gaan opspelen, die door sommige belanghebbenden politiek kunnen worden uitgespeeld. Dit kan potentieel desastreuze gevolgen hebben, zoals een mogelijk heroplaaien van etnisch en religieus geweld. Dit geweld lijkt dan voor de buitenwereld een duidelijk voorbeeld van twee religieuze gemeenschappen die elkaar haten of een lokaal ontbranden van een wereldwijde ‘clash of civilisations’, terwijl er eigenlijk heel andere redenen aan ten grondslag liggen, namelijk lokale politieke en economische verhoudingen.
Wanneer in een van oorsprong christelijk dorp in de loop van de tijd islamitische nieuwkomers zijn gaan wonen (of andersom natuurlijk), die nu enkele decennia later hun grond willen doorverkopen aan nieuwe islamitische nieuwkomers, kan dit de economische en politieke verhoudingen in een dergelijk dorp volledig op zijn kop zetten, met alle spanningen die daarmee samenhangen. Dit is dan niet zozeer een probleem dat christenen en moslims in essentie problemen hebben met elkaars religie, maar het kan wel door opportunistische provocateurs langs die lijnen worden uitgespeeld. Religie of etnische afkomst is namelijk een gevoelig en dus makkelijk mobilisatiemiddel, waardoor mensen tegen elkaar worden opgezet. Vervolgens uit een degelijk conflict zich door middel van gevechten die doen denken aan een klassieke godsdienstoorlog, met alle symboliek van specifiek geklede christelijke en moslimmilities, het aanvallen en verbranden van elkaars gebedshuizen en het mobiliseren van nieuwe strijders langs religieuze lijnen.
De mensen hier hebben dergelijke ontwikkelingen in de jaren 1999-2000 zelf meegemaakt, toen de Indonesische staat na het aftreden van het autoritaire regime van Suharto verzwakt raakte en er politieke decentralisatie werd doorgevoerd om de regio’s meer bevoegdheden en (lokale) inkomsten te geven. Het tijdelijke machtsvacuüm tussen het politieke centrum en sommige regio’s gaf politieke opportunisten in deze regio’s de gelegenheid om zich deze nieuwe politieke posten en economische opbrengsten eigen te maken. Zo kon een machtsstrijd losbarsten, die ook volgens etnische en religieuze lijnen kon worden uitgespeeld. Men heeft ook hier gezien wat er van heeft kunnen komen.
Nu wordt er vooral over aanleidingen en schuldigen gezwegen of wordt er naar actoren van buiten gewezen. Dit alles is, zo vlak na een conflictsituatie, een veelvoorkomende strategie om de recente gevoeligheden niet opnieuw naar boven te laten komen. Maar zoals met de hierboven door Ibu Eton uitgelegde landrechtenkwesties blijkt, zijn er nog altijd terreinen waarop de conflictpotentie aanwezig blijft.
Volgende keer een verslag van mijn bezoek aan twee dorpen waar geschillen over landrechten tot spanningen tussen christenen en moslims leidt, tot op de dag van vandaag.
Abonneren op:
Posts (Atom)