donderdag 1 april 2010

Democratie in de desa's

Beste lezers en lezeressen,

Allereerst, bedankt voor alle reacties tot dusverre, zowel die op het weblog zelf, alsook die via email. Ik lees ze allemaal en vind het fijn om te krijgen, al heb ik helaas niet de tijd (en zeker niet de internetconnectie) om iedereen een persoonlijk berichtje terug te sturen. Toch zal ik proberen een ieder van jullie gedurende mijn tijd hier wel een berichtje te sturen.

Ik ben nu een kleine maand in Indonesië en sinds drie weken op Halmahera. Ik heb in de afgelopen tijd zowel mijn collega’s bij PPLPP, alsook het werk dat zij doen, een beetje leren kennen. Ook wordt het rurale gebied waarin zij werken steeds een beetje bekender voor me. Dat Halmahera een voormalig conflictgebied is, waar moslims en christenen elkaar tien jaar geleden nog te vuur en te zwaard bestreden, wist ik al voor ik vertrok. Dat Halmahera een enorm weids gebied is, met grote percelen bos en kokospalmplantages en waar de bevolking afhankelijk is van landbouw en visserij, zag ik meteen vanaf het moment van mijn aankomst. Dat Halmahera een vrij geïsoleerd gebied is, waar de meeste voor ons Nederlanders heel vanzelfsprekende (overheids)voorzieningen, zoals electriciteit, gas, stromend water, de meeste technische apparatuur, maar ook zoiets banaals als straatverlichting, niet of nauwelijks aanwezig zijn of niet betrouwbaar functioneren, werd me vervolgens in mijn eerste week duidelijk. Na een paar weken begin ik langzamerhand al wat te begrijpen hoe deze dingen met elkaar samenhangen. Vandaag deel één van mijn voorlopige analyse.

Veel dorpen hier zijn nogal afhankelijk van de kokosnotenteelt, waardoor het aanbod groot is en de prijzen relatief laag. Ook zijn landbouwproducten in onbewerkte vorm minder geld waard dan wanneer er enige bewerking aan heeft plaatsgevonden. Om dergelijke activiteiten de boeren zelf te laten uitvoeren (bijvoorbeeld het drogen van het vruchtvlees van de kokosnoot, waardoor kopra ontstaat, dat gebruikt wordt als bestanddeel in voedingsmiddelen en schoonheidsproducten), kunnen boeren zo meer met de opbrengst verdienen door er enige bewerking en dus waarde aan toe te voegen. Ook zijn kokospalmplantages ruimtelijk gezien nogal onderbenut, omdat de ruimte op de grond tussen de kokospalmen door boeren vaak nog onvoldoende wordt benut om er nog andere gewassen te verbouwen, waarmee weer nieuwe inkomsten kunnen worden verdiend. PPLPP heeft in de loop van de jaren expertise opgebouwd in het opzetten van boerencoöperaties en het voorlichten in alternatieve landbouwmethodes, diversificatie van landbouwgewassen en het verbeteren van de markttoegang en marktpositie van boeren.

Sinds een aantal jaar is PPLPP ook meer actief in het opzetten van democratische instituties op dorpsniveau. In een land dat tot zo’n tien jaar geleden strak vanuit Jakarta werd bestuurd en weinig ervaring heeft met het delegeren van politieke verantwoordelijkheden aan de verschillende overheden op provinciaal en districtsniveau, is het functioneren van een democratie geen vanzelfsprekendheid. Hoewel er sindsdien op nationaal niveau al een aantal rustig en eerlijk verlopen verkiezingen hebben plaatsgevonden en er vooral in de (stedelijke) elites en middenklassen langzaam maar zeker een democratisch bewustzijn aan het ontstaan is, is hier in de dorpen van een afgelegen gebied als Halmahera vaak nog niet veel van te merken. Een geschiedenis van dynastieke sultanaten, Nederlandse koloniale expansie en decennialange bevoogding vanuit Jakarta hebben een systeem gecreëerd waarin de macht altijd in handen is geweest van een kleine rijke elite met connecties naar de politieke macht. De mening van de massa (dorpelingen, boeren en ambachtslieden) deed er niet toe. Het heeft tot een wat passieve mentaliteit geleid in de dorpen, waar velen rustig afwachten wat de machthebbers van morgen weer in petto hebben, maar zelf weinig initiatieven tonen en niet erg opkomen voor hun belangen.

Zonder duidelijke voorbeelden uit de recente geschiedenis weet men in de dorpen vaak niet hoe een democratisch dorpsbestuur zou moeten functioneren, hoe een dergelijk bestuur gecontroleerd moet worden en hoe bevoegdheden en verantwoordelijkheden verdeeld zouden moeten zijn. PPLPP probeert nu, vanuit de dorpsinstituties die er al zijn, zoals de kerk of moskee, traditionele familiehoofden, dorpsbestuurders, ondernemers, vrouwengroepen enz., een zo breed mogelijk forum te creëren waarin dorpelingen hun mening kenbaar kunnen maken en er gezamenlijk beslissingen genomen kunnen worden. Maar dit gaat niet van vandaag op morgen, het is een lang proces dat alleen op de lange termijn effect gaat sorteren. Tot die tijd gaat het werken met gemeenschappen, die niet lijken te kunnen of willen meedenken over hun eigen problemen en kansen op ontwikkeling, tergend langzaam en dat is soms ook best frustrerend.

Bovendien spelen er een hele hoop landkwesties en potentiële milieuproblemen op het platteland, die het leven van boeren en de economische ontwikkeling van hun dorpen en gemeenschappen ernstig kunnen bemoeilijken. Bepaalde overlegorganen en instituties op dorpsniveau kunnen dan heel erg nodig blijken om de belangen van de dorpelingen t.o.v. de overheid of grote bedrijven te beschermen. Deze hete hangijzers komen ook naar voren in het werk van PPLPP in de lokale gemeenschappen.

Eén ervan is bijvoorbeeld de aanwezigheid van een grote Australische mijnbouwcorporatie (Newcrest) vlakbij Kao, die daar een goudmijn exploiteert. Ik herinner me dat we er op de heenreis met de auto langs zijn gereden, al zagen we toen niet meer dan een toegangshek en een enkele laadtruck op de weg. Ibu Eton, de operationeel manager van PPLPP, vertelt dat er verderop in het bos zowat een hele schaduwstad is verrezen, waar het merendeel van de werknemers woont. De hoogste kaderfuncties worden voornamelijk door Australiërs en andere westerlingen uitgeoefend, maar de meeste andere werknemers zijn ook buitenstaanders, d.w.z. mensen uit Java, Sulawesi, Ambon of Ternate, maar in ieder geval vrijwel geen lokale mensen uit Halmahera. En dat terwijl deze mensen wel het meest met eventuele negatieve gevolgen van de mijnbouw te maken krijgen, zoals verlies van (landbouw)grond en milieuvervuiling. En ze verdienen er niets mee, de winst en de banen zijn voor elders.

Eton vertelt ook dat zowel lokale overheden als individuele grondbezitters hun landbezit verkwanselen voor direct financieel gewin op korte termijn. Zo verkopen ze hun landrechten aan buitenlandse of van elders afkomstige Indonesische ondernemers, die er meestal maar een paar miljoen Rupiah (een paar honderd euro, echt een peuleschil) voor betalen, er zelf veel geld mee verdienen en vaak vervuilende activiteiten op ontplooien. Zo raken de oude landbezitters, verblind door snel financieel gewin hun periodieke landbouwopbrengsten of pachtsommen kwijt en wordt het snel verdiende geld gespendeerd aan luxegoederen, zoals brommers, televisies en koelkasten. Ook lokale overheden hebben meestal geen duurzame ontwikkelingsbestemming voor het geld en stoppen het in overheidsgebouwen of andere niet noodzakelijke infrastructuur. Zo is men het land kwijt en na verloop van tijd het ontvangen geld ook, zonder dat de ontwikkeling van het dorp of de bewoners merkbaar of duurzaam is verbeterd.

Ook sluimeren er op Halmahera potentiële landrechtenconflicten op particuliere of ‘voorouderlijke’ gronden. Veel van deze grond is in het verleden (jaren ’60-70) door de oorspronkelijke lokale bevolking aan nieuwkomers gegeven, met verwijzing naar lokale gebruiken, om er huizen en een bestaan op te bouwen. Volgens hen was het land gemeenschappelijk bezit van de dorpsbewoners. Deze landgift aan nieuwkomers is echter nooit (deugdelijk) geregistreerd. Nu sommigen erfgenamen van de nieuwkomers hun grond willen verkopen aan derden, komen (erfgenamen van) de oorspronkelijke bewoners die het land in bruikleen hebben gegeven hiertegen in het geweer. Zij eisen de grond weer terug, omdat deze nog altijd gemeenschappelijk bezit is en de gift uitsluitend bedoeld was als woonplaats voor de nieuwkomers en niet om door de nieuwkomers weer te worden doorverkocht.

Dit kan tot pittige confrontaties leiden, zeker omdat de oorspronkelijke bewoners voor een rechtbank vaak machteloos staan wanneer de overdracht destijds helemaal niet of niet voldoende is gedocumenteerd of geregistreerd, zodat hun claim vaak niet wordt erkend. Ook kan het zijn dat de notie ‘gemeenschappelijk bezit van het dorp’ ook niet standhoudt tegenover de rechtbank en de staat, die de onontgonnen grond vaak beschouwt als staatsbezit, waarover de (lokale) overheid vrijelijk kan beschikken en het dus ook aan mijnbouwbedrijven of houtkapbedrijven kan verkopen.

Zeker wanneer er sprake is van etnische of religieuze tegenstellingen tussen de oorspronkelijke bewoners en nieuwkomers in een dorp met dergelijke landconflicten, kunnen gevoelige identiteiten en loyaliteiten gaan opspelen, die door sommige belanghebbenden politiek kunnen worden uitgespeeld. Dit kan potentieel desastreuze gevolgen hebben, zoals een mogelijk heroplaaien van etnisch en religieus geweld. Dit geweld lijkt dan voor de buitenwereld een duidelijk voorbeeld van twee religieuze gemeenschappen die elkaar haten of een lokaal ontbranden van een wereldwijde ‘clash of civilisations’, terwijl er eigenlijk heel andere redenen aan ten grondslag liggen, namelijk lokale politieke en economische verhoudingen.

Wanneer in een van oorsprong christelijk dorp in de loop van de tijd islamitische nieuwkomers zijn gaan wonen (of andersom natuurlijk), die nu enkele decennia later hun grond willen doorverkopen aan nieuwe islamitische nieuwkomers, kan dit de economische en politieke verhoudingen in een dergelijk dorp volledig op zijn kop zetten, met alle spanningen die daarmee samenhangen. Dit is dan niet zozeer een probleem dat christenen en moslims in essentie problemen hebben met elkaars religie, maar het kan wel door opportunistische provocateurs langs die lijnen worden uitgespeeld. Religie of etnische afkomst is namelijk een gevoelig en dus makkelijk mobilisatiemiddel, waardoor mensen tegen elkaar worden opgezet. Vervolgens uit een degelijk conflict zich door middel van gevechten die doen denken aan een klassieke godsdienstoorlog, met alle symboliek van specifiek geklede christelijke en moslimmilities, het aanvallen en verbranden van elkaars gebedshuizen en het mobiliseren van nieuwe strijders langs religieuze lijnen.

De mensen hier hebben dergelijke ontwikkelingen in de jaren 1999-2000 zelf meegemaakt, toen de Indonesische staat na het aftreden van het autoritaire regime van Suharto verzwakt raakte en er politieke decentralisatie werd doorgevoerd om de regio’s meer bevoegdheden en (lokale) inkomsten te geven. Het tijdelijke machtsvacuüm tussen het politieke centrum en sommige regio’s gaf politieke opportunisten in deze regio’s de gelegenheid om zich deze nieuwe politieke posten en economische opbrengsten eigen te maken. Zo kon een machtsstrijd losbarsten, die ook volgens etnische en religieuze lijnen kon worden uitgespeeld. Men heeft ook hier gezien wat er van heeft kunnen komen.

Nu wordt er vooral over aanleidingen en schuldigen gezwegen of wordt er naar actoren van buiten gewezen. Dit alles is, zo vlak na een conflictsituatie, een veelvoorkomende strategie om de recente gevoeligheden niet opnieuw naar boven te laten komen. Maar zoals met de hierboven door Ibu Eton uitgelegde landrechtenkwesties blijkt, zijn er nog altijd terreinen waarop de conflictpotentie aanwezig blijft.

Volgende keer een verslag van mijn bezoek aan twee dorpen waar geschillen over landrechten tot spanningen tussen christenen en moslims leidt, tot op de dag van vandaag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten