vrijdag 21 mei 2010

Economische ontwikkeling in Buli

Dag beste lezers,

Na een klein oponthoud als gevolg van een weekje vakantie in Ambon (waarover ik in een latere post nog wel zal berichten), is het dan nu eindelijk tijd voor het beloofde verhaal over mijnbouw in Buli. Hier ben ik een paar weken geleden met één van mijn collega’s een paar dagen heen geweest om met dorpsleiders, dominees en bewoners te spreken over de gevolgen die ze ondervinden van de houtkap en mijnbouw die in de regio plaatsvinden. Om dit in een breder perspectief te kunnen zien, grijp ik nog even terug op het hier al eerder beschreven proces van politieke decentralisatie, waarbij nieuwe provincies en (sub)districten zijn gesticht en ook de bevoegdheden van de locale overheid ten opzichte van de centrale staat opnieuw werden gedefinieerd.

In Indonesië is de laatste jaren, als gevolg van meer regionale autonomie in het post-Soeharto tijdperk, het aantal provincies, districten en subdistricten die zich afsplitsen explosief toegenomen. Dit komt omdat allerlei plaatselijke elites en etnische en religieuze minderheidsgroeperingen het liefst allemaal een eigen districtje willen hebben waarin ze zelf de meerderheid vormen en de baas kunnen spelen. Ook mogen (sub)districten en provincies onder de nieuwe bevoegdheden een groter aandeel van de inkomsten die in de eigen regio worden verdiend aan olie- en gaswinning, mijnbouw en bosbouw, zélf houden en besteden aan de eigen regio.
Hierdoor is het voor bepaalde streken op Halmahera waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden, zeer lucratief geworden om een eigen (sub)district te beginnen, omdat zij dan kunnen profiteren van een aanzienlijk deel van de mijnbouwinkomsten. In een paar jaar tijd zijn er zoveel nieuwe (sub)districten bijgekomen, met alle economische en infrastructurele activiteit die dat weer met zich meebrengt (alle (sub)districten moeten namelijk wel allemaal eigen instituties en kantoren hebben en er moeten nieuwe ambtenaren komen om het te besturen), dat het politieke speelveld op regionaal niveau zeer onoverzichtelijk is geworden.

Grenzen tussen de (sub)districten zijn niet altijd duidelijk en onomstreden, omdat officiële landregistratie meestal ontbreekt en de onderlinge machtsverhoudingen en verantwoordelijkheden (nog) niet duidelijk zijn uitgekristalliseerd. Zo ontstaat er een soort van gezagsvacuüm, waarin de onduidelijkheid over bevoegdheden en de status van grondgebied voortduurt en sommigen belanghebbenden voor eigen rechter kunnen gaan spelen. De regionale overheid en het veiligheidsapparaat (politie en leger) zijn in plaats van objectieve scheidsrechter soms zélf partij in het conflict door nogal schimmige economische belangen en dragen zo, bewust of onbewust, juist bij aan het voortbestaan van deze onduidelijkheid en ‘wetteloosheid’.

Een aantal weken geleden ben ik met een collega-veldwerker van PPLPP naar Buli geweest, een afgelegen stadje in het oosten van Halmahera. Met de auto hebben we er 11 uur over gedaan, deels omdat de wegen na hevige regenval erg slecht worden en je dan alleen nog maar stapvoets kunt rijden. De krakende houten boot naar Tobelo (die we op de terugweg genomen hebben) doet er veertien uur over. Om je even een indruk te geven van de afstanden en moeite die het kost om een dergelijk gebied te bereiken. Vandaar dus… afgelegen.

Sinds kort is er echter een vliegveld geopend bij Buli, waar regelmatig vliegtuigen vanuit Ternate landen. Dit komt omdat Buli en directe omgeving sinds een paar jaar booming is, zoals dat heet. En dat komt weer omdat er in de omgeving van Buli nikkel en goud in de bodem zit. En dat trekt investeerders, mijnbouwbedrijven en andere bedrijvigheid aan.

Twintig jaar geleden kwamen de eerste bosbouwbedrijven binnen in de omgeving van Buli, die sindsdien grote percelen bos hebben gekapt. Sinds een jaar of tien vinden er ook mijnbouwactiviteiten plaats, hoofdzakelijk goud- en nikkelwinning. Met name bij de laatste vorm worden bergen eerst geheel ontbost en daarna wordt de kale berg van bovenaf helemaal afgegraven, waarna de rode aarde in schepen wordt geladen en naar het buitenland wordt afgevoerd. De werkelijke verwerking van de aarde en de vervaardiging van nikkel vindt dus elders plaats, zodat de werkgelegenheid en inkomsten die dit weer kan opleveren in elk geval niet aan Halmahera ten goede kunnen komen.

De bosbouw- en mijnbouwactiviteiten leiden ook tot veel milieuoverlast en potentiële natuurrampen voor kleine dorpsgemeenschappen in de directe omgeving van de mijnen, zoals overstromingen en aardverschuivingen na hevige regenval (water kan niet meer opgenomen worden door bomen en hun wortels en stroomt dus van de hellingen naar beneden), maar ook lucht-, bodem- en watervervuiling. De locale overheid profiteert van de houtkap en mijnbouw en heeft meestal zelf de concessies uitgegeven, dus bij hen vinden de dorpelingen vaak geen gehoor met eventuele klachten of verzoeken om hulp.

Bovendien hebben de bos- en mijnbouwactiviteiten heel veel migranten uit andere delen van Indonesië (Boeginezen, Minahassers, Minangkabau) naar Buli gelokt om er voor de ondernemingen te werken of er winkels, hotels, restaurants of andere bedrijfjes te beginnen. Anderen, zoals de Javanen, zijn tijdens de jaren ’60 tot en met ’90 door de overheid op Halmahera gevestigd vanwege de overbevolking op het Javaanse platteland. De oorspronkelijke bewoners van het gebied, die tot twintig jaar geleden nog in het bos woonden en leefden van de jacht, kampen met een achterstand in opleiding, werkervaring en handelsgeest ten opzichte van deze migranten. Zij vallen buiten de boot, en profiteren niet mee van de economische ontwikkeling en dit leidt tot jaloezie en potentiële sociale conflicten. Bovendien wonen zij in dorpen in de omgeving van de mijnen en hebben ze dus de meeste last van milieuvervuiling en steeds terugkerende kleine natuurrampen.

Op bezoek in één van de dorpen, Gao, kregen mijn collega en ik wel een heel goede indruk bij wat deze dagelijkse gevolgen kunnen zijn. We hadden de middag doorgebracht in gesprek met de dorpsleider en een aantal andere dorpelingen over wat nu eigenlijk de problemen zijn. Halverwege de middag begint het te waaien en wordt de lucht grijs, hoewel het in het dorp nauwelijks regent. Wel onweert het nog even flink, met een grote blikseminslag vlakbij als toegift.

Veel van de dorpsbewoners lopen af en aan, komen van het land of van een wasbeurt in de rivier. De rivier wordt hier verder gebruikt om kleding te wassen, maar ook om er drinkwater vandaan te halen. Veel mensen lopen ook van en naar de rivier, klaarblijkelijk om de stand van de rivier in de gaten te houden. Aangezien de beboste bergen vlak achter het dorp beginnen en er in de bergen door houtkap veel bos al is verdwenen, is voor dit dorp elke regenbeurt een potentieel overstromingsrisico. Tegen het einde van de middag (16:00), wanneer ons bezoek zo’n beetje ten einde loopt, krijgen we te zien wat dit in de praktijk inhoudt.

We nemen zelf ook een kijkje bij de brug over de rivier en zien dat de rivier in één of twee uur tijd is opgezwollen (wat de normale stand is weet ik niet) tot een wildstromende rivier met vies bruin water, dat ook grote stukken boomstam en takken met zich meebrengt. Enigszins verontrust kijken de dorpelingen naar hoe het water langs de oevers de lager gelegen velden en huizen nadert. We worden geroepen, verderop in het dorp is het water al doorgedrongen. In het lager gelegen deel van het dorp is een waterstroompje ontstaan dat recht het dorp inloopt, langs de huizen. Kinderen spelen erin en de mensen geven niet de indruk in paniek te zijn, ze maken dit wel vaker mee en sommigen kunnen er zelfs nog om lachen. Maar het is natuurlijk schandalig dat de huizen van deze mensen elke dag (althans in de regentijd) onder water lopen, alleen maar omdat er een select groepje mensen (meest buitenstaanders) zonodig geld moet verdienen met houtkap en mijnbouw.

Een ander dorp dat te maken heeft met de gevolgen van de mijnbouwactiviteiten is Baburino, een klein dorpje, eigenlijk niet meer dan een rij houten prefab-huisjes, aan weerskanten van de weg naar het vliegveld. Het is een flink stuk rijden, met een geleende brommer, door een bosgebied dat zich enigszins lijkt te herstellen van zware bosbouw in het recente verleden. Af en toe torent een eenzame woudreus op tussen palmbomen, struiken en stukken grasland die van het vroegere bos nog over zijn. Andere delen zijn nu in gebruik als verwilderde kokosplantages. Mijn collega Ocep vertelt dat de houtkapbedrijven hier zo’n 20, 25 jaar geleden zijn binnengekomen, toen de oorspronkelijke bewoners die nu in de kunstmatig aangelegde dorpjes wonen, nog in het bos woonden en ervan leefden.

Tekenend voor de manier waarop dit is gegaan is het bord dat we passeren dat de officiële regelgeving vanuit de overheid weergeeft: ‘Het beschermen en bewaken van natuurgebieden en toeristische trekpleisters is eervol werk’ geeft het in vrije vertaling aan, m.a.w. het is van belang dat de bossen als beschermd natuurgebied en potentieel toeristische attractie worden beschermd. Geen speld tussen te krijgen, dit is wetgeving naar ons hart. Alleen, direct achter waar het bord staat is bijna de helft van de helling al weggekapt. Conclusie: het ontbeert Indonesië niet aan goede regelgeving, maar aan een effectief gezag om die regelgeving in de praktijk na te leven en af te dwingen.

Maar al te vaak is de (regionale) overheid zelf de oorzaak van het schenden van eigen regels: waar individuele politici of ambtenaren persoonlijk voordeel kunnen halen uit het afgeven van een houtkap- (of mijnbouw-) concessie en zolang politie of leger een graantje kunnen meepikken van de inkomsten, door beschermingsgeld te vragen aan de ondernemingen bijvoorbeeld, blijft regelgeving een dode letter, terwijl het plunderen van natuurlijke rijkdommen in afgelegen regio’s in alle hevigheid doorgaat. Het feit dat regionale overheden sinds enkele jaren een groter aandeel van hun eigen inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen mogen houden (tot tien jaar geleden werd dit door de nationale overheid in Jakarta afgeroomd), maakt deze bestuurlijke corruptie waarschijnlijk nog veel lucratiever en veelvoorkomender dan voorheen.

We komen aan in Baburino en worden verwelkomd door het dorpshoofd en de dominee. Ocep begint met een gesprek over eventuele agrarische ontwikkelingen die het dorpje van nut zouden kunnen zijn. Hij stelt voor dat het fokken van bepaalde soorten varkens of het kweken van een bepaald soort vis (ikan lele of meervallen, die vooral Javanen graag eten) voor de broodnodige inkomsten kunnen zorgen, omdat ze bijvoorbeeld kunnen worden afgezet aan plaatselijke eethuisjes en omdat hun marktprijzen goed zouden zijn. De basis en ervaring die PPLPP en zijn werknemers hebben in de begeleiding van agrarische gemeenschappen door direct en laagdrempelig advies zijn goede binnenkomers in een dorp waar PPLPP nog niet lang werkt. Het biedt meteen praktische aanknopingspunten voor de mensen, of ze nu moslim of christen, autochtone bevolking of immigrant zijn, iedereen heeft iets aan dergelijk advies en daarom is het ook belangrijk dat PPLPP dit ook als ingang in een (nieuwe) gemeenschap blijft gebruiken. Wanneer het vertrouwen eenmaal is gewonnen en het eerste nut al is bewezen, kunnen dan ook andere (wellicht meer gevoelige of gecompliceerde) onderwerpen aan bod komen, zoals het functioneren van dorpsinstituties, democratische vorming van dorpelingen of het herkennen en tegengaan van sociale spanningen.

Daarna komen de lokale districtsverkiezingen van komende juli aan bod. Ocep geeft mij nu het woord. Ik vertel ten overstaan van de drie toehoorders dat de komende districtsverkiezingen een enorme kans zijn voor de gemeenschap om de leiders ter verantwoording te roepen en hen te vragen hun plannen voor het district voor de komende vijf jaar op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en economische ontwikkeling helder kenbaar te maken en te specificeren. Bestuurders zijn kwetsbaar in deze tijd en daar moet de bevolking haar voordeel mee doen. Ocep, in staat het allemaal iets eloquenter te verwoorden dan ik en het te vergezellen van een paar voorbeelden, ondersteunt mijn verhaal. De drie knikken beleefd en lachen minzaam, ik ben benieuwd of het is overgekomen en of het niet te revolutionair is wat ik ze zojuist verteld heb.

De drie vertellen over de goudmijn die na een lange periode van exploratie sinds twee weken operationeel is in de ‘achtertuin’ van het dorp. Direct zijn voor hen de gevolgen zichtbaar in de vorm van verslechterde lucht- en waterkwaliteit. Ocep en ik adviseren een communicatieforum in het leven te roepen waarin de dorpsleiders en andere belanghebbenden uit een aantal nabijgelegen dorpen, die vergelijkbare klachten hebben, met elkaar van gedachten kunnen wisselen over de juiste stappen en het bundelen van krachten. Ook zullen ze misschien, nadat onderlinge discussie onder dorpelingen en hun leiders meer bewustzijn en eensgezindheid in het tegengaan van de negatieve gevolgen van de bos- en mijnbouw hebben opgeleverd, de discussie moeten aangaan met de locale overheid en, via hen wellicht, de mijnbouwondernemingen zelf. We hopen maar dat het zaadje tot ontkiemen zal komen…

Net zoals ik voor de gehele omgeving van Buli hoop, dat er snel een gezond evenwicht gevonden zal kunnen worden tussen economische groei enerzijds (met mogelijkheden voor een verantwoorde bos- en mijnbouw) en de belangen van de (autochtone) bevolking en het milieu anderzijds. Zoals wellicht op de foto’s te zien is, zijn nog lang niet alle berghellingen rondom Buli kaalgekapt en afgegraven, hoewel er al wel exploratie van nieuwe mijnen plaatsvindt. Hopelijk zullen die mooie groene heuvels nog lang groen blijven en de voeten van de dorpsbewoners droog…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten